In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 6 april 2022, en volgens de geldende regelgeving diende verweerder uiterlijk binnen zes maanden te beslissen. Echter, door een wijziging in de regelgeving op 27 september 2022, werd de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn op 6 juli 2023 verstrijkt. Eiser heeft verweerder op 12 september 2023 in gebreke gesteld, na het verstrijken van deze termijn.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de eiser in zijn recht staat, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om een eerste gehoor af te nemen en acht weken daarna om een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 209,25. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 3 januari 2024.