ECLI:NL:RBDHA:2024:3316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/09/651171 / FA RK 23-5293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Zuid-Afrikaanse adoptie en vaststelling van geboortegegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 een beschikking gegeven over de erkenning van een Zuid-Afrikaanse adoptie en de vaststelling van geboortegegevens van verzoekster, die in Zuid-Afrika is geboren. Verzoekster, een jongmeerderjarige, heeft op 22 mei 2023 een verzoekschrift ingediend om de adoptie door haar adoptiefouders, [naam 4] en [naam 3], erkend te krijgen in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie op 3 november 2020 door de rechtbank Knysna in Zuid-Afrika is uitgesproken, maar dat deze uitspraak niet was voorzien van een apostille. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld en geconcludeerd dat deze toekomt, omdat verzoekster in Nederland verblijft, ook al is zij illegaal. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) toegepast, met name artikel 10:108 en 10:109, en heeft vastgesteld dat de adoptie niet onder het Haags Adoptieverdrag valt, omdat er geen interlandelijke adoptie is. De rechtbank heeft de adoptie uiteindelijk erkend, ondanks het ontbreken van een apostille, omdat de adoptieprocedure in Zuid-Afrika correct was verlopen en de belangen van verzoekster waren gewaarborgd. Tevens heeft de rechtbank de geboortegegevens van verzoekster vastgesteld, waarbij de geslachtsnaam en de namen van de ouders zijn opgenomen. De rechtbank heeft het verzoek om uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen, omdat de aard van de beslissingen zich daartegen verzet. De beschikking is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 29 februari 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5293
Zaaknummer: C/09/651171
Datum beschikking: 29 februari 2024

Beschikking op het op 22 mei 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

hierna: verzoekster,
feitelijk verblijvende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.P. van Stralen te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage ,

hierna: de ambtenaar,
zetelend te ’s-Gravenhage .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 31 augustus 2023 van de ambtenaar;
- de brief van 28 september 2023, met bijlagen, van verzoekster;
- de brief van 19 december 2023 van de ambtenaar;
- de brief van 5 januari 2024, met bijlage, van verzoekster.
Op 31 januari 2024 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] , de ambtenaar;
  • als informanten: mevrouw [informant 1] en de heer [informant 2] (hierna: [informanten] of [informanten] ).
Van de zijde van verzoekster zijn nadere stukken overgelegd.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , geboren als [jongmeerderjarige] .
  • Op de op 14 juli 2014 afgegeven birth certificate nummer [nummer 1] , die niet is voorzien van een apostille, is als moeder vermeld: [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] .
  • Als ouders op de op 14 september 2022 afgegeven birth certificate nummer [nummer 2] , die is voorzien van een apostille, is als moeder vermeld: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1971 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , en als vader: [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 1965.
  • Op 11 juli 2023 is een huwelijksakte afgegeven, nummer [nummer 3] , welke akte is voorzien van een apostille, waarop is vermeld dat [naam 4] (nationaliteit: Nederlands) en [naam 3] (nationaliteit: Zuid-Afrikaans) op [trouwdatum] 2004 te Zuid-Afrika met elkaar zijn gehuwd.
  • Uit het huwelijk van [naam 4] en [naam 3] is geboren: [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 5] 2004 te [geboorteplaats 2] .
  • Bij Order of Adoption van 3 november 2020, file no. [nummer 4] , afgegeven door de rechtbank Knysna, Zuid-Afrika, is de adoptie uitgesproken van verzoekster door [naam 4] en [naam 3] .
  • Ter gelegenheid van de adoptie heeft verzoekster de geslachtsnaam
  • In de brief van 11 juni 2021 van het Department of Social Development te Pretoria , Zuid-Afrika, is vermeld dat de adoptie op 11 juni 2021 is geregistreerd in het Registrar of Adoptions.
  • Verzoekster heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
  • Verzoekster heeft op 8 december 2022 een visum gekregen waarmee zij eind december 2022 naar Nederland is gekomen. Dit visum was geldig van 27 december 2022 tot 11 april 2023.
  • Verzoekster verblijft thans illegaal in Nederland.
  • Verzoekster is niet ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens.
  • Van verzoekster komt in het register van de ambtenaar geen geboorteakte voor.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de bij “order of adoption” van 3 november 2020 van de rechtbank Knysna, Zuid-Afrika, uitgesproken adoptie van verzoekster in Nederland kan worden omgezet (de rechtbank begrijpt: erkend). Voorts wordt verzocht de inschrijving van de geboorteakte van verzoekster in het register van de ambtenaar te gelasten.
Verzoekster is in [geboorteland] geadopteerd. Zuid-Afrika is weliswaar lid van het Haags Adoptieverdrag, maar omdat er geen sprake is van een interlandelijke adoptie is het verdrag hier niet van toepassing. Verzoekster stelt zich daarom op het standpunt dat het verzoek moet worden getoetst op basis van primair artikel 10:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair artikel 10:109 BW en dat aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan.

Verweer ambtenaar

De ambtenaar heeft meerdere keren schriftelijk gereageerd. Samengevat komt het standpunt van de ambtenaar ten aanzien van de verzoeken op het volgende neer.
De adoptie-uitspraak is niet voorzien van een apostille zodat niet kan worden vastgesteld dat deze is afgegeven door een daartoe bevoegd gezag. De adoptie dient te worden beoordeeld op basis van de artikelen 10:108 en 10:109 BW. Erkenning op grond van artikel 10:108 BW is niet mogelijk, omdat [naam 4] ten tijde van de adoptie-uitspraak in Zuid-Afrika niet in Zuid-Afrika woonachtig was. [naam 4] heeft zich op 31 juli 2019 in Nederland gevestigd. Erkenning kan ook niet op grond van artikel 10:109 BW plaatsvinden, omdat niet is gebleken dat [informanten] beschikte over een beginseltoestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid tot opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie, zodat de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie niet in acht zijn genomen.
Met betrekking tot de eerste Zuid-Afrikaanse geboorteakte van verzoekster, zonder apostille, kan niet worden vastgesteld dat deze is afgegeven door een daartoe bevoegd gezag en daarom kan deze geboorteakte niet voor registratie worden aangewend. Van de later afgegeven Zuid-Afrikaanse geboorteakte van verzoekster, die wel is voorzien van een apostille, staat vast dat deze is afgegeven door een daartoe bevoegd gezag, maar deze akte komt ook niet in aanmerking voor registratie en opneming in de registers van de burgerlijke stand. Bij registratie zou het namelijk lijken alsof verzoekster is geboren tijdens het huwelijk van [informanten] uit [naam 3] en dat is in strijd met artikel 1:198 BW en geeft niet de feitelijke situatie ten tijde van de geboorte weer. De ambtenaar adviseert de rechtbank om de geboortegegevens van verzoekster vast te stellen indien de rechtbank van oordeel is dat het verzoek om erkenning van de Zuid-Afrikaanse adoptie kan worden toegewezen.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna worden ingegaan.

Beoordeling

Rechtsmacht
Verzoekster heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Verzoekster stelt ten tijde van indiening van het verzoek en thans nog in Nederland te verblijven. Het verzoek is erop gericht dat een buitenlandse uitspraak in Nederland wordt erkend en daarmee dient te worden aangetekend op de (nog in te schrijven dan wel op te maken) geboorteakte van verzoekster in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of aan de Nederlandse rechtbank in deze zaak rechtsmacht toekomt.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat in zaken die bij verzoekschrift worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien:
hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
[…]
de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.
Voor de rechtsmacht zal de ‘gewone verblijfplaats’ van verzoekster dienen te worden getoetst naar het moment van inleiden van het verzoek. De gewone verblijfplaats is daarbij een feitelijk begrip en heeft volgens geldende jurisprudentie betrekking op de plaats waar een persoon zijn centrum van bestaan heeft gevestigd, met de bedoeling daaraan een vast karakter te geven.
Verzoekster stelt thans illegaal in Nederland te verblijven. Uit de stukken blijkt dat zij een visum voor verblijf in Nederland had voor de periode van 27 december 2022 tot 11 april 2023. De stelling van verzoekster dat zij vanaf eind december 2022 haar gewone verblijfplaats heeft bij [informanten] in [plaats] is op zitting door [informanten] bevestigd. Daarnaast is door verzoekster en [informanten] bevestigd dat het de bedoeling is dat verzoekster deel uitmaakt en blijft uitmaken van het gezin van [informanten] en dat verzoekster in Nederland een opleiding zal gaan volgen zodra dat mogelijk is. Voor de rechtbank staat daarmee vast dat verzoekster ten tijde van indiening van het inleidend verzoekschrift weliswaar niet in de Basisregistratie Personen stond ingeschreven, maar feitelijk wel in Nederland woonachtig was en daarna in Nederland woonachtig is gebleven met de bedoeling zich hier definitief te vestigen. Omdat in Nederland wordt verzocht om erkenning van de genoemde buitenlandse adoptie-uitspraak, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe op grond van artikel 3 aanhef en onder sub a Rv.
Relatieve bevoegdheid
Voor de relatieve bevoegdheid van de rechtbank moet aansluiting worden gezocht bij de bepalingen zoals neergelegd in de artikelen 262 tot en met 268 Rv. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat verzoekster een duurzame band heeft met [informanten] , omdat zij sinds 2010 met hen een gezin vormt en zij eind december 2022 vanuit [geboorteland] naar Nederland is gekomen en vanaf dat moment bij hen in [plaats] verblijft. Gezien dit bestendige verblijf concludeert de rechtbank dat verzoekster woonplaats heeft te [plaats] in de zin van artikel 262 Rv. Dit wetsartikel wijst de rechter van de woonplaats aan als de bevoegde rechter, zodat de rechtbank Midden-Nederland in beginsel bevoegd is van de verzoeken kennis te nemen. Gelet op de stand waarin deze zaak zich op dit moment bevindt, het belang van een goede voortgang van de zaak en het gegeven dat verzoekster heeft aangegeven zo snel mogelijk een beslissing op haar verzoeken te willen ontvangen, zal deze rechtbank de zaak zelf behandelen en afdoen.
Toepasselijk recht
Zuid-Afrika is weliswaar net als Nederland partij bij het Haags Adoptieverdrag 1993, maar uit de feiten blijkt dat de adoptie van verzoekster in Zuid-Afrika niet binnen het formele toepassingsgebied van dit verdrag valt. Artikel 2 van genoemd verdrag bepaalt dat dit verdrag van toepassing is wanneer een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een Verdragsluitende Staat (Staat van herkomst) heeft, naar een andere verdragsluitende Staat (Staat van opvang) is, wordt of zal worden overgebracht, na zijn adoptie in de Staat van herkomst door echtgenoten van wie de gewone verblijfplaats zich in de Staat van opvang bevindt. De in [geboorteland] uitgesproken adoptie kan niet als een dergelijke interlandelijke adoptie worden gekwalificeerd, omdat verzoekster en [informanten] bij aanvang van de adoptieprocedure in Zuid-Afrika en de jaren daarvoor woonachtig waren in Zuid-Afrika en de adoptie daar overeenkomstig de wetgeving van Zuid-Afrika heeft plaatsgevonden, zonder dat aan de voorwaarden van het Haags Adoptieverdrag voldaan hoefde te worden.
Nu er sprake is van een adoptie die “buiten het verdrag om” heeft plaatsgevonden, is bij de beoordeling van het verzoek om erkenning van een buitenlandse adoptie afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 BW van toepassing. Deze afdeling bevat voorschriften over het toepasselijke recht op de adopties waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.
Erkenning Zuid-Afrikaanse adoptie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om erkenning van de Zuid-Afrikaanse adoptie moet worden beoordeeld aan de hand van de vereisten van de artikelen 108 en 109 van boek 10 BW. De bijzonderheid doet zich hier voor dat de Zuid-Afrikaanse adoptie in kwestie niet gedekt wordt door een van beide artikelen als strikt de hand wordt gehouden aan de letter van de wet. De rechtbank zal dit toelichten en daarna een samenvatting geven van de feiten en achtergronden en vervolgens uitleggen waarom de rechtbank tot de conclusie komt dat toch getoetst moet worden aan de bepalingen van artikel 10:108 BW.
Artikel 10:108 lid 1 sub a BW ziet op de situatie dat het kind en de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden in de staat waar de adoptie is uitgesproken. Daarvan is geen sprake, omdat de adoptiefouders wel bij aanvang van de adoptieprocedure in Zuid-Afrika woonachtig waren, maar zij respectievelijk op 31 juli 2019 en op 3 augustus 2020, dus voordat de adoptie op
3 november 2020 werd uitgesproken, naar Nederland zijn vertrokken om zich daar te vestigen. Verzoekster (het kind) is in Zuid-Afrika achtergebleven om haar middelbare school daar af te maken.
Artikel 10:108 lid 1 sub b BW ziet op de situatie dat hetzij het kind hetzij de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden in de staat waar de adoptie is uitgesproken met in lid 2 sub b als extra erkenningsvoorwaarde dat de adoptie in de vreemde staat van de gewone verblijfplaats van het kind of de adoptiefouders wordt erkend. Dit laatste is derhalve het geval als het kind en de adoptiefouders in verschillende landen, buiten Nederland, hun gewone verblijfplaats hadden. Daarvan is geen sprake, omdat er geen derde land naast Zuid-Afrika en Nederland bij deze adoptie betrokken is.
Artikel 10:109 lid 1 BW ziet op de situatie dat het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had in de staat waar de adoptie is uitgesproken, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijf in Nederland hadden. Daarvan is geen sprake, omdat de adoptiefouders bij aanvang van de adoptieprocedure in Zuid-Afrika woonachtig waren.
De gedachte van de wetgever achter de erkenningsregel uit artikel 10:108 lid 1 sub a BW is dat er in de daar genoemde situatie van mag worden uitgegaan dat er sprake is van voldoende band met de rechtssfeer van het land waar de adoptiebeslissing werd gegeven. Nu de adoptie zich geheel buiten Nederland heeft afgespeeld, is het gerechtvaardigd om deze adoptie in Nederland ruimhartig te erkennen. De rechtbank is van oordeel dat er reden is om genoemde erkenningsregel ook in deze zaak ruimhartig toe te passen en licht dat als volgt toe.
De rechtbank stelt vast dat verzoekster in Zuid-Afrika is geboren en sedert 2010 als pleegkind onderdeel uitmaakt van het gezin van [informanten] . Uit het bevel van 18 februari 2010 van het “kinderhof” te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , blijkt dat verzoekster op vijfjarige leeftijd op grond van de “Wet op kindersorg” bij de [naam 4] en [naam 3] als pleegouders is geplaatst. De pleegouders woonden toen in Zuid-Afrika. Dit is bevestigd in een brief van 29 november 2022 van Loeriehof Family Care Services ( Loeriehof ). In deze brief vermeldt Loeriehof dat de biologische vader van verzoekster is overleden toen zij twee jaar oud was en dat verzoekster bij haar biologische moeder werd blootgesteld aan omstandigheden die haar lichamelijk en geestelijk konden schaden waardoor plaatsing in een pleegezin noodzakelijk was. De duur van de pleegzorg werd elke twee jaar verlengd. Het echtpaar besloot in 2014 om verzoekster te adopteren. De adoptieprocedure die in 2014 is gevoerd, kon niet worden afgerond, omdat het niet mogelijk bleek in het bezit te komen van de overlijdensakte van de biologische vader van verzoekster en de documenten die wel konden worden ingediend daarna op de rechtbank zijn zoekgeraakt. Enkele jaren later heeft [informanten] de vereiste documenten opnieuw verzameld, waaronder nu ook de overlijdensakte van de biologische vader van verzoekster, en is de adoptieprocedure in 2019 opnieuw gestart. Het gezin heeft tijdens de in 2014 gestarte, maar niet afgeronde adoptieprocedure en tot tijdens de later in 2019 opnieuw gestarte adoptieprocedure in Zuid-Afrika gewoond. Naar Zuid-Afrikaans recht bestond voor [informanten] geen verplichting om tijdens de gehele procedure in Zuid-Afrika woonachtig te zijn. Ten tijde van de start van de adoptieprocedure in 2019 was niet te voorzien dat het tot 3 november 2020 zou duren voordat de adoptie zou worden uitgesproken. Uitsluitend door het vertrek van [informanten] naar Nederland voordat de adoptieprocedure was afgerond, is het in deze procedure de vraag of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 10:108 lid 1 sub a BW.
Uit de ter zitting verstrekte informatie blijkt dat het vertrek naar Nederland werd ingegeven door de wens van [naam 4] om verzoekster en de dochter van [informanten] een beter bestaan te bieden dan in Zuid-Afrika mogelijk is. Gebleken is dat [naam 4] in 2019 in Nederland een goede baan kon bemachtigen en daarom in juli 2019 naar Nederland is vertrokken.
[naam 3] is in augustus 2020 naar Nederland vertrokken om zich bij haar echtgenoot te voegen. Zij heeft een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot verkregen. Verzoekster is in Zuid-Afrika achtergebleven om de middelbare school daar af te maken. Zij werd daar verzorgd door de zus van [naam 3] . Nadat verzoekster het eindexamen van haar middelbare school had behaald en een visum had verkregen, is zij eind december 2022 naar Nederland gekomen. Vanaf dat moment tot heden woont verzoekster weer bij [informanten] . Hoewel het echtpaar tijdens de adoptieprocedure naar Nederland is vertrokken, is het de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat de gezinsband tussen [informanten] en verzoekster en de band van [informanten] met Zuid-Afrika nooit verbroken is geweest. De onderlinge communicatie bleef telefonisch in stand en verzoekster werd in opdracht en onder toezicht van [informanten] door de zus van [naam 3] verzorgd en opgevoed. Het stond vast dat de fysieke verzorging en opvoeding door [informanten] zou worden voortgezet zodra verzoekster zich bij hen in Nederland zou hebben gevoegd en zo heeft dat in de praktijk ook plaatsgevonden. [informanten] vormen op dit moment samen met dochter Kibibi en verzoekster wederom fysiek een gezin en zij zien hun toekomst samen als gezin in Nederland. Als het verzoek om erkenning wordt afgewezen, zal verzoekster in Nederland geen opleiding kunnen volgen of kunnen werken en moeten terugkeren naar [geboorteland] waardoor het gezin uit elkaar zal vallen.
De rechtbank beschouwt de “order of adoption” van 3 november 2020 van de “children’s court for the district of Knysna” ondanks het ontbreken van een apostille als een beslissing die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit. [informanten] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in Zuid-Afrika geen apostilles op gerechtelijke uitspraken worden verstrekt en dat uitsluitend een door de griffier van de rechtbank gewaarmerkt afschrift zoals is overgelegd, kan worden getoond. Uit de brief van 11 juni 2021 van het Department of Social Development te Pretoria , Zuid-Afrika, blijkt dat de adoptie op 11 juni 2021 is geregistreerd in het Registrar of Adoptions en kracht van gewijsde heeft verkregen.
De rechtbank is gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak van oordeel dat het gerechtvaardigd is om niet strikt de hand te houden aan de wettekst, maar deze wetsbepaling ruim uit te leggen
.Op basis van voormelde omstandigheden concludeert de rechtbank namelijk dat de situatie die zich in deze zaak heeft voorgedaan als geheel een sterke band met de rechtssfeer van Zuid-Afrika heeft. De adoptiebeslissing is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit, de ouders hebben tot hun vertrek naar Nederland altijd als gezin met verzoekster in Zuid-Afrika gewoond en alleen de adoptiefouders zijn tijdens de adoptieprocedure naar Nederland verhuisd, terwijl de adoptieprocedure zich geheel in Zuid-Afrika heeft afgespeeld. Enkel door de lange duur van de procedure(s) die tot de adoptie hebben geleid, is de uiteindelijke adoptie-uitspraak pas gedaan na het vertrek van een deel van het gezin naar Nederland. Daarmee valt de adoptie naar het oordeel van de rechtbank onder de werking valt van artikel 10:108 lid 1 sub a BW.
Daarom zal de rechtbank het verzoek of de Zuid-Afrikaanse adoptie voor erkenning in Nederland in aanmerking komt toetsen aan de voorwaarden voor erkenning zoals in artikel 10:108 lid 2 tot en met 4 BW staan vermeld.
Artikel 10:108 lid 2 BW bepaalt dat aan een beslissing houdende adoptie erkenning wordt onthouden indien:
a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Lid 3 bepaalt dat op de in lid 2 onder c genoemde grond aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning wordt onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft. Lid 4 bepaalt dat de erkenning van de beslissing, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2 onder c genoemde grond kan worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 van Boek 10 zou zijn gevolgd.
Hoewel de adoptie uitspraak summier is, is de rechtbank op basis van de overgelegde stukken en met name door de nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking nemend, voldoende is gebleken dat aan de Zuid-Afrikaanse adoptiebeslissing een behoorlijk onderzoek en een behoorlijke rechtspleging vooraf is gegaan, waarbij de belangen van het te adopteren kind zijn gewaarborgd. Gebleken is dat [informanten] sinds 18 februari 2010 de pleegouders zijn van verzoekster en dat Loeriehof Family Care Services met vaste regelmaat contact had met het pleeggezin, ook in aanloop naar en tijdens de adoptieprocedure. Op basis van de verstrekte informatie concludeert de rechtbank dat Loeriehof een instantie is die vergelijkbaar is met een combinatie van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg zoals we die in Nederland kennen. Uit de door Loeriehof bij brief van 29 november 2022 verstrekte informatie is gebleken dat de biologische moeder niet in staat was om goed voor haar kind te zorgen en dat de biologische vader is overleden toen verzoekster twee jaar oud was. Loeriehof was betrokken bij het opstellen van een “post-adoption agreement” tussen [informanten] en de biologische moeder waarin afspraken zijn vastgelegd over de wijze waarop na de adoptie het contact tussen verzoekster en de biologische moeder zou worden onderhouden. Daaruit leidt de rechtbank af dat de biologische moeder met de adoptie heeft ingestemd.
Verder blijkt uit de adoptiebeslissing dat bij de adoptie werd voldaan aan de voorwaarden van de Children’s act, 2005. Gebleken is dat de adoptie op 11 juni 2021 is geregistreerd in het Registrar of Adoptions. Als gevolg van de adoptie is een (nieuwe) geboorteakte van verzoekster opgemaakt, waarop haar adoptiefouders als ouders staan vermeld. Ook hieruit kan worden afgeleid dat de adoptie in Zuid-Afrika rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Voorts is niet gebleken dat de beslissing betrekking heeft op een schijnhandeling. Nu verder geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou kunnen volgen dat erkenning van de adoptiebeslissing in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde, is de rechtbank van oordeel dat de Zuid-Afrikaanse adoptiebeslissing voldoet aan de in artikel 10:108 BW genoemde voorwaarden en daarom wordt erkend. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de verzoekster zal toewijzen en dat de adoptiebeslissing wordt erkend.
Inschrijving Zuid-Afrikaanse geboorteakte
De rechtbank stelt vast dat er twee verschillende geboorteaktes zijn ingediend die verschillende informatie bevatten wat de achternaam en de ouder(s) van verzoekster betreft. In de geboorteakte die op 14 juli 2016 is afgegeven en niet is voorzien van een apostille staat vermeld dat verzoekster als [jongmeerderjarige] is geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] als dochter van de biologische moeder [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] . In de geboorteakte die op 14 september 2022 is afgegeven en wel is voorzien van een apostille staat vermeld dat verzoekster als [verzoekster] is geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] als dochter van [naam 3] en [naam 4] . De rechtbank volgt de ambtenaar in zijn standpunt dat geen van beide geboorteaktes voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand aanmerking komt. De eerste akte niet, omdat deze niet is voorzien van een apostille zodat niet kan worden vastgesteld dat deze is afgegeven door een daartoe bevoegd gezag en de tweede akte niet, omdat deze niet de feitelijke situatie ten tijde van de geboorte van verzoekster weergeeft waardoor het lijkt alsof verzoekster is geboren uit [naam 3] en staande het huwelijk tussen [naam 3] en [naam 4] , hetgeen niet overeenkomt met de feiten.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de geboorteakte van 14 juli 2016 niet is voorzien van een apostille, uit de inhoud daarvan en uit de overige in het geding gebrachte stukken voldoende aanwijzingen zijn verkregen uit te gaan van de juistheid van de gegevens uit genoemde geboorteakte en om ex artikel 1:25c lid 3 BW de geboortegegevens vast te kunnen stellen. De rechtbank zal voor de volledigheid aangeven hoe het verloop van de geslachtsnaam van verzoekster geregistreerd dient te worden.
Geboortegegevens verzoekster
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 2]
Voornamen: [voornaam 1]
Dag van geboorte: [geboortedatum 1] 2004
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1] , [geboorteland]
Geslacht: F (vrouwelijk)
Moeder van verzoekster
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 2]
Voornamen: [voornaam 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum 2] 1985
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1] , [geboorteland]
Verloop van de geslachtsnaam van verzoekster
Geslachtsnaam ten tijde van de geboorte: [geslachtsnaam 2]
Geslachtsnaam door Zuid-Afrikaanse adoptie: [geslachtsnaam 1]
Verzoekster is uit [naam 2] geboren. [naam 2] was ongehuwd. Daarom heeft verzoekster bij de geboorte de geslachtsnaam
[geslachtsnaam 2]gekregen. Uit de “order of adoption” van 3 november 2020 van de “children’s court for the district of Knysna” volgt dat verzoekster in het kader van de adoptie de geslachtsnaam
[geslachtsnaam 1]heeft verkregen.
Uit de stelling van verzoekster dat het bij registratie van haar nieuwe achternaam bij de burgerlijke stand in [geboorteland] niet mogelijk bleek om een dubbele achternaam te registreren, waardoor bij die registratie en op haar Zuid-Afrikaanse paspoort alleen
[achternaam]als achternaam is vermeld, volgt niet dat de door de beslissing van 3 november 2020 aan haar verleende geslachtsnaam bij gelegenheid van die registratie opnieuw is gewijzigd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de geslachtsnaam van verzoekster op dit moment
[geslachtsnaam 1]luidt.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ten aanzien van alle te nemen beslissingen geldt dat de aard van deze beslissingen zich verzet tegen het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van de beslissingen. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek om de beslissingen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de uitspraak van de “children’s court for the district of Knysna”, [geboorteland] van 3 november 2020, tot adoptie van verzoekster, destijds genaamd [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , door [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 1965, en [naam 3] (meisjesnaam [naam 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 1971, aan de in artikel 10:108 BW genoemde voorwaarden voor erkenning voldoet en daarmee van rechtswege wordt erkend;
*
stelt de volgende voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vast:
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 2]
Voornamen: [voornaam 1]
Dag van geboorte: [geboortedatum 1] 2004
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1] , [geboorteland]
Geslacht: F (vrouwelijk)
Moeder
Geslachtsnaam: [geslachtsnaam 2]
Voornamen: [voornaam 2]
Dag van geboorte: [geboortedatum 2] 1985
Plaats van geboorte: [geboorteplaats 1] , [geboorteland]
*
stelt vast dat de geslachtsnaam van verzoekster [geslachtsnaam 1] is;
*
gelast de inschrijving van de hiervoor vastgestelde geboortegegevens van verzoekster en de opneming van de geslachtsnaam vaststelling van verzoekster;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, mr. A. Emmens en mr. K.M. Crooij-Heins, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 februari 2024.