ECLI:NL:RBDHA:2024:3233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering in het kader van WAZO-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van een onverschuldigd betaalde ZW-uitkering beoordeeld. Eiseres ontving naast een WAZO-uitkering ook een ZW-uitkering, maar de ZW-uitkering werd beëindigd door verweerder, die het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.374,72 terugvorderde. Eiseres stelde dat zij mocht vertrouwen op de continuïteit van haar ZW-uitkering, vooral omdat zij een tweeling had gekregen, en dat de terugvordering in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij geen recht had op beide uitkeringen over dezelfde periode, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onterecht maakten. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter C.G. Meeder, in aanwezigheid van griffier I. Ince.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M.I. L'Ghdas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. J.S. Vreeze.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van de onverschuldigd betaalde ZW [1] -uitkering over de periode van 8 april 2022 tot en met 2 september 2022. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij het besluit van 29 november 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft met ingang van 30 januari 2022 een ZW-uitkering toegekend gekregen wegens ziekte. Deze uitkering is gebaseerd op de dagloon van eiseres, namelijk € 50,31. Op 17 maart 2022 heeft eiseres een zwangerschaps- en bevallingsuitkering aangevraagd op grond van de WAZO [2] . Verweerder heeft een uitkering toegekend van 8 april 2022 tot 26 augustus 2022. Ook deze uitkering is gebaseerd op de dagloon van eiseres van € 50,31. Over de periode 8 april 2022 tot en met 2 september 2022 heeft eiseres zowel een ZW- als een WAZO-uitkering ontvangen. Bij besluit van 8 september 2022 heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres beëindigd, omdat zij een WAZO-uitkering ontvangt. Bij besluit van 16 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.374,72 teruggevorderd. Eiseres is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert in beroep aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het terugvorderingsbesluit dient te worden heroverwogen. Eiseres vertrouwde erop en mocht erop vertrouwen dat verweerder de ZW-uitkering zou stopzetten zodra zij een WAZO-uitkering zou ontvangen.
Eiseres had immers geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de betalingen, met name omdat de hoogte daarvan – gelet op het feit dat zij een tweeling kreeg – niet opvallend hoog was, alsook omdat telkens een enkele betaling werd verricht. De terugvordering is tevens in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de voornoemde bijzondere feiten en omstandigheden.
3. Verweerder handhaaft de beslissing omdat volgens verweerder sprake is van onverschuldigde betaling en niet kan worden afgezien van de terugvordering. Volgens verweerder is het besluit niet onzorgvuldig omdat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
Juridisch kader
4. Ingevolge artikel 29a, derde lid, van de ZW heeft de verzekerde geen recht op ziekengeld over perioden waarover zij uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, eerste lid of 3:10, eerste lid, van de WAZO geniet. Ingevolge artikel 33, eerste lid, wordt door het UWV, het ziekengeld dat onverschuldigd is betaald, teruggevorderd.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
De rechtbank vat het beroep van eiseres op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [3] Daarvan is hier geen sprake. Uit het dossier blijkt dat eiseres zelf heeft aangegeven aan verweerder dat haar ZW-uitkering kan worden stopgezet, omdat zij een WAZO-uitkering ontvangt. De rechtbank concludeert hieruit dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij geen recht heeft op beide uitkeringen over dezelfde periode. Het betoog dat eiseres een hogere uitkering kreeg omdat zij een tweeling heeft gekregen, kan de rechtbank niet volgen. Uit de betalingsspecificaties is namelijk duidelijk uit te maken dat zij een WAZO- als een ZW-uitkering heeft ontvangen. Uit de betalingsspecificatie is niet uit te maken dat zij een verhoogde WAZO-uitkering heeft ontvangen. Het betoog slaagt niet.
5.3
Het betoog van eiseres dat de terugvordering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, slaagt evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden dan wel dringende redenen om af te zien van de terugvordering. Eiseres heeft immers ten onrechte twee uitkeringen gekregen, waarvan één wordt teruggevorderd. De terugvordering heeft niet tot gevolg dat eiseres over de teruggevorderde periode zonder uitkering komt te zitten.
6. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord op het bezwaar, slaagt niet. Nu onbetwist is dat verweerder telefonisch contact heeft gezocht met de gemachtigde van eiseres, en deze gemachtigde ter zitting heeft aangegeven de telefoon bij anonieme bellers niet op te nemen, laat de rechtbank het voor rekening van eiseres dat hierdoor geen afspraak voor een hoorzitting tot stand is gekomen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat ook gelet op de vaststaande feiten, de inhoud van het primaire besluit, de inhoud van het bezwaarschrift, in het bijzonder het kennelijk ongegronde standpunt dat de verwachting van een tweeling een voldoende verklaring is voor de ontvangst van twee (verschillende) uitkeringen in plaats van één, verweerder van het horen af had kunnen zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook het betaalde griffierecht wordt niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Wet Arbeid en Zorg.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559, r.o. 4.1.