Op 8 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een zwangere vrouw, hierna verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting naar Frankrijk. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 januari 2024 meegedeeld dat verzoekster op 9 januari 2024 zou worden overgedragen aan Frankrijk. Verzoekster stelde dat zij vanwege complicaties tijdens haar zwangerschap niet kon worden overgedragen. Ze overhandigde een verklaring van haar verloskundige waarin ernstige zwangerschapscomplicaties werden beschreven, waaronder achtergebleven groei van de foetus en een onregelmatige hartslag. Tevens had zij een medische controle-afspraak in het ziekenhuis op 8 januari 2024.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris extra zorgvuldig moest omgaan met beslissingen omtrent de uitzetting van zwangere vrouwen, vooral gezien de termijn van zes weken waarin zwangere vrouwen niet per vliegtuig mogen worden uitgezet. De rechter stelde vast dat de fit to fly-verklaring van 7 januari 2024 niet rekening had gehouden met de medische situatie van verzoekster, aangezien de arts geen toegang had gehad tot haar medisch dossier. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoekster en haar ongeboren kind bij uitstel van de overdracht zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris bij de overdracht. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-.
De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier, en is openbaar gemaakt op 8 januari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.