ECLI:NL:RBDHA:2024:2129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiseres, een Nigeriaanse vrouw die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 3 januari 2024. Eiseres was het niet eens met de maatregel van bewaring en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 8 januari 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring voorafgaand aan de opheffing rechtmatig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de gronden voor de bewaring niet heeft betwist. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had de maatregel van bewaring gemotiveerd op basis van een risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en een concreet aanknopingspunt voor overdracht op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar zwangerschap, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zijn onderzoeksplicht had nageleefd en voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en werd openbaar gemaakt op 24 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.145
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummmer]

(gemachtigde: mr. L. Sinoo), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

Op 3 januari 2024 heeft verweerder eiseres in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 januari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt dat zij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Verder bestond er een significant risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen.
Het lichter middel / de belangenafweging
5. Eiseres voert aan dat verweerder bij het plannen van de uitzetting en de inbewaringstelling geen juiste belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met haar zwangerschap. Eiseres verwijst hiertoe naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 januari 2024.1
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht2 betreffende de belangen van eiseres. Verweerder was bekend met het vertrekgesprek van 29 december 2023. Eiseres heeft daarin over haar zwangerschap verklaard dat zij last heeft, en niet kan bukken. Eiseres heeft in dat gesprek geweigerd om toestemming te geven voor het uitwisselen van haar medische informatie. Op 3 januari 2023 heeft verweerder eiseres voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring gehoord. Verweerder heeft toen aan eiseres uitgelegd dat het aan haar is om eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot haar persoonlijke belangen aan te voeren. Daarnaast heeft verweerder concrete vragen gesteld over haar medische situatie. Eiseres heeft toen gezegd dat zij wat ongemak heeft van de zwangerschap, maar verder gelukkig gezond is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zou
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:424.
onttrekken. Verder is verweerder ingegaan op de zwangerschap van eiseres, en heeft daarover terecht overwogen dat er medische zorg is in het detentiecentrum, die gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiseres heeft niet toegelicht welke belangen verweerder in deze afweging precies heeft veronachtzaamd. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2024 is daarvoor onvoldoende. Verder was het aan eiseres om medische gegevens te verstrekken die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel, zoals bijvoorbeeld de verklaring van de verloskundige van 4 januari 2023 over de problemen met de zwangerschap. Er is niet gebleken dat eiseres dit heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.