Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 8 januari 2024 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
[de moeder] ,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
Procedure
Verzoek en verweer
Feiten
Beoordeling
De moeder is zelf niet voornemens terug te keren naar Denemarken, ook niet bij toewijzing van het verzoek van de vader. Zij stelt dat het van haar niet kan worden verwacht dat zij terugkeert naar Denemarken waar zij terug zij komen in een geïsoleerde omgeving en waar zij geen woonruimte en geen baan zou kunnen vinden. Bovendien kan zij niet met de vader communiceren. Dit betekent dat de kinderen bij hun terugkeer naar Denemarken worden gescheiden van de moeder, waardoor zij in een ondragelijke toestand worden gebracht.
De door de moeder op de zitting geschetste interacties tussen de vader en de kinderen, bij het samen in bad zitten en tijdens het verschonen van een luier, betreffen interacties die verschillend door ouders worden geïnterpreteerd. Uit de door de moeder op de zitting overgelegde foto’s van de kinderen blijkt dat de vader mogelijk niet altijd voldoende inzicht heeft in wat voor een ouder passend gedrag is in de omgang met de kinderen. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om daaraan de conclusie te verbinden dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer naar Denemarken aan lichamelijk of geestelijk gevaar worden blootgesteld. De moeder kan haar zorgen over het gedrag van de vader richting de kinderen melden bij de instanties aldaar die eventueel passende hulp kunnen bieden of maatregelen kunnen treffen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de teruggeleiding naar Denemarken op zichzelf nog niet meebrengt dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben en/of de vader de (volledige) zorg voor de kinderen zal hebben. Het is aan de bodemrechter aldaar om daar eventueel – als het de ouders niet lukt om onderling afspraken te maken – beslissingen over te nemen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het objectief gezien voor de moeder onmogelijk maken om naar Denemarken terug te keren. De vader heeft gesteld dat de moeder haar intrek kan nemen in een aparte verdieping van hun gezamenlijke woning, dat zij in Denemarken een baan aangeboden had gekregen (die zij heeft geweigerd) en dat er voldoende sociale voorzieningen zijn. De moeder heeft dit alles niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Indien de moeder er om haar moverende reden voor kiest om, bij een toewijzing van het verzoek van de vader, niet naar Denemarken terug te keren dan kan die keuze niet in de weg staan aan de terugkeer van de kinderen naar Denemarken. Zoals door de Raad op de zitting is opgemerkt, is het bij toewijzing van het verzoek juist van groot belang dat de moeder samen met de kinderen terugkeert naar Denemarken en dat de ouders vervolgens samen tot afspraken komen. Bovendien is in Nederland een voorlopige voogd betrokken bij het gezin en kan, bij teruggeleiding naar Denemarken, een zorgmelding worden gedaan bij de betreffende instanties.
naar de vaderin Denemarken. De rechtbank zal ziet hiertoe geen aanleiding. Het is de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst opdat daar zo nodig verdere beslissingen, waaronder die over de verblijfplaats van het kind, kunnen worden genomen. De rechtbank zal daarom minder toewijzen dan verzocht en de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze. De vader verzoekt ook te bepalen dat de moeder de paspoorten van de kinderen aan hem dient af te geven. Ook dit verzoek zal de rechtbank afwijzen. Afgifte van de reisdocumenten aan de vader komt pas aan de orde als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Denemarken.