ECLI:NL:RBDHA:2024:3174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tijdelijke bescherming voor Oekraïense onderdaan op basis van Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over het beroep van een Oekraïense onderdaan die verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De eiser, die Oekraïne op 8 september 2021 had verlaten, kwam niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden die in de Richtlijn zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet onder de doelgroep valt die recht heeft op tijdelijke bescherming, aangezien hij voor de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne had verlaten en niet ontheemd was geraakt door de militaire invasie van Oekraïne. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame relatie met een tijdelijk beschermde partner, wat een vereiste is om als gezinslid in aanmerking te komen voor bescherming. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder terecht heeft gesteld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering van samenwoning en duurzame relaties in het kader van aanvragen voor tijdelijke bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Oekraïense nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

In het besluit van 2 september 2022 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn tijdelijke bescherming (hierna: de Richtlijn). [1]
Met het bestreden besluit van 20 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen dient het beroep van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van tijdelijke bescherming. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming besluit
2.1.
Eiser is naar eigen zeggen op 28 februari 2022 Nederland ingereisd. Op 11 april 2022 is hij ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Súdwest-Fryslân. Hij heeft de voorzieningen in het kader van de Richtlijn gekregen en gebruik gemaakt van de gemeentelijke opvang voor Oekraïners.
2.2.
Bij het primaire besluit van 2 september 2022 heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Zijn verzoek om afgifte van een verblijfssticker dan wel Ontheemdendocument (O-document) is daarom afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.3.
Eiser is in bezwaar gehoord op 25 september 2023 en heeft verklaard dat hij Oekraïne laatstelijk op 8 september 2021 heeft verlaten. Ook heeft eiser verklaard dat hij een relatie heeft met [naam 2], van Oekraïense nationaliteit, dat zij in Oekraïne hebben samengewoond en dat zij in Nederland verblijft als tijdelijk beschermde onder de Richtlijn. Ter onderbouwing heeft eiser een onvertaald Pools document overgelegd en zijn paspoort met Poolse visa en verschillende in- en uitreisstempels in Polen, Duitsland en Roemenië. Ook is het paspoort van zijn vriendin met een O-document in kopie overgelegd.
2.4.
Met betrekking tot de relatie heeft eiser verklaard dat hij sinds ongeveer drie jaar een relatie heeft en dat hij in Oekraïne vanaf het begin van 2020 tot 2021 een jaar met zijn vriendin heeft samengewoond. In 2021 is eiser voor werk naar Polen gereisd en is zijn vriendin ook drie maanden in Polen geweest. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij ook in 2020 naar Polen is gereisd en dat hij soms voor een periode van drie of vier maand terugkeerde naar huis en dat hij van 15 maart 2020 tot 30 juli 2020 in Oekraïne was en bij zijn vriendin verbleef. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen huurcontract kan terugvinden, dat zij gescheiden rekeningen hadden, dat de huur contant werd betaald, dan wel dat eiser vanuit Polen geld overmaakte via Western Union. Eiser heeft hiervan geen bewijsstukken, omdat het twee jaar geleden is en hij in Nederland zijn telefoonapplicaties heeft gekoppeld aan een nieuwe simkaart. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij in Nederland met zijn vriendin samenwoont. Ter onderbouwing heeft eiser zijn inschrijving in de BRP overgelegd, een verklaring van zijn moeder en vier foto’s.
Standpunten partijen
3.1.
Met het bestreden besluit is verweerder bij zijn besluit tot weigering van tijdelijke bescherming gebleven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, omdat hij op 8 september 2021 Oekraïne heeft verlaten. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen en de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie, zodat eiser ook niet als gezinslid van een onder de Richtlijn tijdelijke beschermde in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming.
3.2.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder teveel gewicht hecht aan het moment waarop hij Oekraïne heeft verlaten en hij meent dat het beleid ruimhartig moet worden uitgelegd. Volgens eiser mag hij geen nadeel ondervinden van een nationaalrechtelijke uitleg van de Richtlijn. Eiser kan niet terugkeren naar Polen of Oekraïne en verbleef ten tijde van het inwerkingtreden van de tijdelijke regeling al op het grondgebied van de Europese Unie. Daarnaast heeft eiser gesteld dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de onderbouwing van het samenwonen in Oekraïne. Verweerder heeft kunnen en moeten aannemen dat sprake was van samenwoning voorafgaand aan eisers vertrek uit Oekraïne, maar verweerder is te strikt over het samenwonen. In dit verband heeft eiser verwezen naar een uitspraak van een voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 september 2023. [2] Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het samenwonen in Nederland moet voortgezet mogen worden, omdat het gezinsleven van eiser gerespecteerd moet worden en hij een doeltreffend rechtsmiddel moet kunnen instellen. Dit geldt volgens eiser temeer omdat ontheemden onder de Richtlijn recht hebben op een fatsoenlijk onderkomen en middelen voor huisvestiging.
Toetsingskader
4.1.
De voorwaarden voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit. [3] In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de Richtlijn van toepassing is op de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne:
Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
gezinsleden van de in punten a. en b. genoemde personen.
4.2.
In artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit – voor zover van belang – is bepaald dat een niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, geacht wordt deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef.
4.3.
Nederland heeft het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in onder meer artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen (VV 2000) en heeft daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door, voor zover hier van belang, tijdelijke bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. [4]
Oordeel rechtbank
5.1.
Niet in geschil is dat eiser niet kan terugkeren naar Oekraïne. De rechtbank constateert dat in het bestreden besluit aan eiser geen terugkeerbesluit is opgelegd. Evenmin is aan eiser opgedragen te vertrekken naar Polen. Voorts is niet in geschil dat eiser vóór de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Hij heeft Oekraïne laatstelijk op 8 september 2021 verlaten en is toen in verband met werk naar Polen gereisd.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat hij ontheemd is geraakt in de zin van de Richtlijn. De Richtlijn strekt er toe om tijdelijke bescherming te verlenen aan, onder meer, Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt door de militaire invasie. Eiser verbleef sinds 8 september 2021 niet meer in Oekraïne en heeft Oekraïne niet verlaten vanwege de militaire invasie, maar vanwege een andere reden. Hij is daarom niet ontheemd geraakt zoals bedoeld in de Richtlijn en valt dan niet onder de voornoemde doelgroep a). Gelet op wat de lidstaten zijn overeengekomen in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat teveel gewicht wordt gehecht aan de datum waarop eiser Oekraïne heeft verlaten. In het Nederlandse beleid wordt hieraan bovendien een ruimere uitleg gegeven, doordat ook tijdelijke bescherming wordt verleend aan Oekraïense vreemdelingen die Oekraïne zijn ontvlucht na 26 november 2021 of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. Eiser is echter nog eerder uit Oekraïne vertrokken en verbleef vanaf 8 september 2021 op het grondgebied van de Europese Unie. De stelling van eiser dat hij ten tijde van de inwerkintreding al op het grondgebied van de Europese Unie verbleef, betekent niet dat hij onder het toepassingsbereik van de Richtlijn of de ruimere uitleg hiervan valt. De rechtbank volgt eiser ook niet in de enkele stellingen dat het beleid ruimhartig moet worden uitgelegd en dat hij geen nadeel mag ondervinden van een nationaalrechtelijke uitleg van de Richtlijn, omdat hij dit niet nader heeft toegelicht of onderbouwd. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat de datum van 27 november 2021 ruimer zou moeten worden getrokken, heeft verweerder eiser daarin niet hoeven volgen. Inherent aan het stellen van voorwaarden om onder het bereik van de regelgeving te kunnen vallen, is dat er gevallen zijn die er buiten vallen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen en de overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie met een onder de Richtlijn tijdelijke beschermde. Verweerder heeft eiser daarom terecht niet aangemerkt als een gezinslid, bedoeld in de voornoemde doelgroep c). In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat een verklaring van eisers moeder en de overgelegde foto’s onvoldoende zijn om het bestaan van een duurzame relatie te onderbouwen, terwijl evenmin aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van samenwoning op de peildatum als bedoeld in artikel 3.9a, tweede lid, van het VV 2000 en artikel 3.1a, eerste lid onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daartoe heeft verweerder kunnen stellen dat uit de vier foto’s niet blijkt wanneer en waar deze zijn genomen. Voorts heeft verweerder ter zitting terecht gesteld dat de verklaring van eisers moeder niet overeenkomt met eisers verklaringen over de periode van samenwonen in Oekraïne. In de verklaring is aangegeven dat eiser van 2021 tot 2022 met zijn vriendin heeft samengewoond in Lviv. Eiser heeft echter verklaard dat hij een jaar heeft samengewoond in de periode van begin 2020 tot 2021. Voor zover eiser tijdens de ambtelijke hoorzitting heeft verwezen naar de in- en uitreisstempels in zijn paspoort, onderbouwt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer het samenwonen in Oekraïne. Afgaande op de in- en uitreisstempels blijkt hieruit dat eiser in zowel 2019, 2020 als 2021 maandenlange periodes buiten Oekraïne heeft verbleven, tot meer dan 7 maanden per jaar. Verder heeft eiser het gestelde contact met zijn vriendin in de periodes dat hij in het buitenland verbleef niet onderbouwd en haar overkomen naar Polen evenmin. Ook is er geen huurovereenkomst overgelegd waaruit het samenwonen in Oekraïne blijkt en heeft eiser ook niet onderbouwd dat hij geld overmaakte vanuit het buitenland. Verder volgt de rechtbank eiser niet in de verwijzing naar de voornoemde uitspraak van een voorzieningenrechter omdat de betrokkene in die zaak, anders dan eiser, stelde dat hij ná 27 november 2021 eerst is teruggekeerd naar zijn vrouw en kind in Oekraïne en het land had verlaten in januari 2022. Bovendien heeft verweerder in de zaak van eiser door middel van een ambtelijke hoorzitting onderzoek gedaan naar de feitelijke invulling van de relatie van eiser.
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Verweerder heeft in dit verband ter zitting niet ten onrechte gesteld dat bescherming van gezinsleven al is geïncorporeerd in de tijdelijke bescherming, omdat gezinsleden een van de doelgroepen zijn volgens het Uitvoeringsbesluit. Daarnaast heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, evenmin ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (beschermingswaardig) gezinsleven. De rechtbank overweegt voorts dat eiser ook niet heeft toegelicht of onderbouwd dat sprake is van inmenging. Weliswaar brengt het bestreden besluit mee dat eiser niet onder de beschermende werking van de Richtlijn valt, maar aan hem is geen terugkeerbesluit opgelegd. Het staat eiser vrij om een asielaanvraag of aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen. Wat eiser in dit verband verder heeft aangevoerd kan niet slagen, omdat het niet aan het voorgaande afdoet.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van tijdelijke bescherming. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
3.Het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Zie artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV 2000.