2.2.Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat verzoeker niet valt onder een van de doelgroepen genoemd in artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen (VV). Verzoeker heeft volgens verweerder niet aangetoond dat hij op of na 27 november 2021 samenwoonde met zijn vrouw en kind. De periode van midden december 2021 tot midden januari 2022 dat verzoeker terug zou zijn geweest naar Oekraïne is niet onderbouwd en bovendien zou samenwonen niet de intentie zijn geweest van dit kortdurende verblijf.
3. Verzoeker stelt dat hij wel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Zijn vertrek medio januari 2022 is na de in het VV genoemde datum van 26 november 2021, zodat hij reeds om die reden recht heeft op verblijf. Daarnaast stelt verzoeker dat hij onder van artikel 2, lid 1 onder c van Uitvoeringsbesluitvalt omdat zijn vrouw en kind wel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen en hij wel degelijk samenwoonde met zijn vrouw en kind. Hij was slechts weg voor tijdelijk projectmatig werk in Polen, maar woonde nog steeds met zijn gezin samen. In dat licht moet ook zijn bezoek in december 2021-januari 2022 worden gezien. Indien verweerder het vereiste samenwonen zo strikt zou mogen uitleggen, dan zou de regeling voor familieleden niets toevoegen, nu bij daadwerkelijk fysiek samenwonen op het moment van het vertrek alle familieleden een zelfstandig verblijfsrecht zou geven onder de regeling. Tot slot voert verzoeker aan dat verblijf in een AZC, gescheiden van zijn gezin, schadelijk en onnodig is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit inhoudt dat verzoeker geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. Indiening van bezwaar of een verzoek om een voorlopige voorziening heeft geen schorsende werking. Dit betekent dat verzoeker in onzekerheid verkeert of en hoelang hij nog in de gemeentelijke opvang kan verblijven. Hij kan elk moment van de gemeente te horen krijgen dat hij de opvanglocatie moet verlaten. Bovendien is onduidelijk in hoeverre verzoeker nu zijn werk mag voortzetten. Dit alleen al brengt mee dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Redelijke kans van slagen
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet gezegd worden dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker heeft op zitting aangegeven dat werken in het buitenland regelmatig voorkwam. Hij zou voor een project naar het buitenland vertrekken om te werken tot het project was afgerond. Vervolgens zou hij weer naar huis komen waar hij samen met zijn vrouw en kind een gezin vormde. De duur van deze projecten konden verschillen van weken tot anderhalve maand. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het samenwoningsvereiste niet zo strikt worden uitgelegd als verweerder het nu doet. Inderdaad valt dan moeilijk in te zien wat de betreffende bepaling toevoegt. Onderzocht zal moeten worden in hoeverre het vertrek van verzoeker naar het buitenland een daadwerkelijke verbreking van het samenwonen inhield. Daarbij kan bijvoorbeeld van belang zijn hoe vaak en hoe lang hij wegbleef, wat de intenties waren en waaruit deze bleken, op welke wijze hij wellicht is blijven bijdragen aan het reilen en zeilen aan het gezamenlijke huishouden, hoe de contacten verliepen etc. In de bezwaarfase zal hier onderzoek naar gedaan moeten worden.
7. Gelet op verzoekers spoedeisende belangen en de omstandigheid dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen kan worden ontzegd en er geen bijzondere zwaarwegende belangen zich verzetten tegen toewijzing, zal de voorzieningenrechter de verzochte voorlopige voorziening toewijzen.
8. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
9. Verweerder dient ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.