ECLI:NL:RBDHA:2024:314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Zwitserland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2024, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 14 november 2023 afgewezen, met het argument dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op Zwitserland.

De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser had tijdens het aanmeldgehoor aangegeven dat hij niet in Zwitserland kon blijven vanwege onterecht gedetineerd te zijn geweest en dat hij niet tot een onderwijsinstelling was toegelaten. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Zwitserland, wat hij niet heeft gedaan.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser zal worden overgedragen aan Zwitserland en krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Uit de bepalingen van de Overeenkomst tussen Zwitserland met de Europese Gemeenschap [1] volgt dat Zwitserland de bepalingen van de Dublinverordening uitvoert en dat de bepalingen van deze verordening tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 23 oktober 2023 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 8 november 2023 op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor aangegeven dat hij niet in Zwitserland kon blijven omdat hij daar ten onrechte werd gedetineerd. Verder stelt eiser dat hij in Zwitserland ten onrechte niet tot een onderwijsinstelling is toegelaten. Hij meent dat daarom sprake is van schending van mensenrechten. Eiser stelt verder dat, nu hij zijn asielverzoek in Zwitserland heeft ingetrokken, niet aan dat land kan worden overgedragen.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Zwitserland dit niet doet. Eiser is daarin niet geslaagd. Zwitserland is net als Nederland partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en bij het Vluchtelingenverdrag en is ook gebonden aan de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Zwitserland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij ten onrechte niet tot een onderwijsinstelling is toegelaten leidt de rechtbank gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Uit het persoonlijk relaas van eiser valt ook niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Zwitserland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Verder staat vast dat Zwitserland de terugname van eiser heeft geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Dit betekent dat eisers asielaanvraag in Zwitserland nog in behandeling is, zodat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij niet aan Zwitserland kan worden overgedragen omdat hij zijn asielverzoek daar zou hebben ingetrokken. Van eiser mag worden voorts verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Zwitserse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins (bijvoorbeeld zijn strafrechtelijke detentie) beklaagt bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
7. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank verder van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Zwitserland af te zien vanwege een onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eiser zal worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Bij besluit 2008/147/EG van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie de Overeenkomst namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.