ECLI:NL:RBDHA:2024:3131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.19145 (beroep) en NL23.19150 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en wijziging verblijfsdoel van eiseres met Ghanese nationaliteit, beoordeling van huiselijk geweld en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Ghanese vrouw, tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van haar aanvraag om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken op basis van de melding van haar ex-partner dat de gezinsband was verbroken. Eiseres had een aanvraag ingediend om haar verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', maar deze werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat het huiselijk geweld dat zij had ervaren, had geleid tot de verbreking van de relatie.

De rechtbank heeft de zaak op 12 december 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres geen aanspraak kan maken op voortgezet verblijf, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid voor slachtoffers van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd van het huiselijk geweld en omdat haar banden met Ghana sterker zijn dan die met Nederland.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, en oordeelt dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19145 (beroep) en NL23.19150 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning en de afwijzing van het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning met het besluit van 13 juni 2022 ingetrokken en de aanvraag inzake de wijziging van het verblijfsdoel van eiseres afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de heer [naam] (partner van eiseres), de heer E. Tackey (tolk), gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Ghanese nationaliteit. Op 30 oktober 2021 heeft haar – inmiddels – ex-partner aan verweerder gemeld dat de gezinsband met eiseres is verbroken. Eiseres heeft op 23 februari 2022 een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
2.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres voor het verblijf bij haar ex-partner met terugwerkende kracht vanaf 30 oktober 2021 ingetrokken, omdat eiseres met het verbreken van de relatie niet meer voldeed aan de beperking waaronder de vergunning aan haar is verleend. Verweerder heeft bij datzelfde besluit de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat het huiselijk geweld dat zij stelt te hebben ondervonden heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. De relatie tussen eiseres en haar ex-partner is wel verbroken vanwege het huiselijk geweld. De vraag of de relatie is verbroken is een subjectieve beleving, waarbij niet alleen kan worden uitgegaan van de melding van ex-partner. Bovendien maakt deze melding niet dat de relatie op dat moment ook direct verbroken was. Verder is verweerder onzorgvuldig geweest door te stellen dat er onvoldoende bewijsmiddelen zijn overlegd met betrekking tot het huiselijk geweld, vooral nu verweerder er zelf ook van lijkt uit te gaan dat dit geweld heeft plaatsgevonden. Ook heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] . Verweerder had ook ambtshalve moeten toetsen of eiseres een verblijfsvergunning kon krijgen voor verblijf bij haar huidige partner. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Voortgezet verblijf vanwege gesteld huiselijk geweld
5. Verweerder heeft op goede gronden geoordeeld dat eiseres geen aanspraak kan maken op voortgezet verblijf op grond van het beleid voor diegenen van wie de relatie is verbroken vanwege huiselijk geweld. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden van dit beleid. Ten eerste heeft verweerder kunnen betrekken – zoals ook ter zitting is herhaald – dat niet is bewezen dat het gestelde huiselijke geweld heeft plaatsgevonden, omdat eiseres onvoldoende bewijsmiddelen heeft overlegd. [4] Ten tweede heeft verweerder kunnen betrekken dat ook als ervan uit moet worden gegaan dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, de relatie tussen eiseres en haar ex-partner blijkens het meldingsformulier op 30 oktober 2021 is beëindigd en niet is gebleken dat dit het directe gevolg is van huiselijk geweld. Eiseres heeft zelf bij de politie verklaard dat haar ex-partner in oktober 2021 van haar wilde scheiden. [5] Dat eiseres dit niet accepteerde en bij haar ex-partner bleef wonen, maakt niet dat de relatie op dat moment nog voortduurde. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting bevestigd dat er in oktober 2021 een gesprek is geweest met haar ex-partner over de echtscheiding en dat hij daarna is gestopt voor haar te zorgen. Uit de verklaringen van eiseres bij de politie blijkt verder dat het huiselijk geweld voor het eerst heeft plaatsgevonden na oktober 2021. Eiseres zou op 8 of 9 november 2021 zijn mishandeld door haar ex-echtgenoot en vervolgens op 6 december 2021 uit huis zijn gezet. [6]
Ambtshalve beoordeling artikel 8 EVRM en belangenafweging
6. Eiseres heeft verzocht om doortoetsing, nu zij een relatie heeft met de heer [naam] (referent). In artikel 3.6, eerste lid van het Vb [7] staat dat verweerder bij het intrekken van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan toetsen of voldaan wordt aan andere verblijfsdoelen. Zo kan verweerder onder meer ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onder verwijzing naar de capaciteit van de uitvoeringspraktijk heeft geweigerd ambtshalve te toetsen of eiseres in aanmerking komt voor verblijf bij referent. In het verweerschrift van 7 december 2023 en ter zitting is verweerder alsnog overgaan tot een ambtshalve beoordeling van het verblijf van eiseres bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dit gedaan door naast de belangenafweging in het kader van het privéleven ook een belangenafweging te maken van het familie- of gezinsleven van eiseres met referent. Nu verweerder niet gehouden is ambtshalve door te toetsen en in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom hiervan is afgezien, ziet de rechtbank in de aanvullende motivering hangende beroep geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Verweerder is eiseres juist tegemoetgekomen door alsnog ambtshalve door te toetsen. De rechtbank zal deze aanvullende motivering dan ook bij de beoordeling van het beroep betrekken.
6.2.
Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven, familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, moet er een ‘fair balance’ worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. Bij deze afweging komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. [8] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [9]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met het recht op privé, familie- of gezinsleven van eiseres. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en in die periode privéleven heeft uitgeoefend door te werken, de Nederlandse taal te leren en hier vrienden te maken. Ook heeft verweerder betrokken dat eiseres gezinsleven is gestart met referent. Ter zitting heeft verweerder erkend dat referent voldoet aan het middelenvereiste. Echter heeft verweerder daartegenover mogen zetten dat eiseres hier maar voor een korte periode rechtmatig verblijf heeft gehad en zonder rechtmatig verblijf gezinsleven is gestart en ander privéleven heeft uitgeoefend, wat voor haar rekening en risico komt. [10] Dat eiseres banden heeft met Nederland maakt, anders dan eiseres stelt, niet dat haar banden met Nederland sterker zijn dan die met Ghana. Verweerder heeft in dat verband kunnen betrekken dat de banden van eiseres met Ghana juist sterker zijn dan die met Nederland, omdat zij het merendeel van haar leven in Ghana heeft doorgebracht, in Ghana de taal spreekt, bekend is met de Ghanese cultuur en in Ghana heeft gewerkt als verpleegster en daar weer als verpleegster aan het werk kan gaan. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat artikel 8 van het EVRM geen recht geeft op vrije keuze van het land waar zij wil gaan wonen, dat niet is gebleken dat eiseres geen baan meer kan vinden in Ghana en dat er geen sub- of objectieve belemmeringen zijn om in Ghana te wonen en het gezinsleven daar uit te oefenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Afwijken beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestond om af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb. Daarbij heeft verweerder er op kunnen wijzen dat eiseres niet de daartoe vereiste bijzondere omstandigheden heeft aangetoond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. De rechtbank zal het verzoek om een voorlopige voorziening buiten zitting afdoen en niet-ontvankelijk verklaren, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [11]
10. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Zie paragraaf B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Paragraaf B9/20.2 van de Vc.
5.Zie het proces-verbaal van aangifte van eenvoudige mishandeling van 14 december 2021.
6.Zie vorige noot.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4897.; Zie ook WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
9.Uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4278, r.o. 2.5.2. Daarin heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen: “De minister heeft derhalve terecht van belang geacht dat de vreemdeling het gezinsleven met haar nieuwe partner is aangegaan terwijl zij niet beschikte over een verblijfsvergunning die dat mogelijk maakte. Dat de vreemdeling in de veronderstelling verkeerde dat de haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet beperkt was tot gezinsleven met haar voormalige partner, dient voor haar rekening te blijven, nu de aan die vergunning verbonden beperking die veronderstelling niet rechtvaardigt.”
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid van de Awb.