ECLI:NL:RBDHA:2024:3105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.G. Matze, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 25 januari 2024, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris meegedeeld dat verzoeker met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van verzoeker heeft echter aangegeven dat zij nog contact had met verzoeker en dat hij in Nederland verbleef. Op 19 februari 2024 heeft de gemachtigde het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, omdat verzoeker ten onrechte als 'met onbekende bestemming vertrokken' was aangemerkt. Tevens heeft zij verzocht om een proceskostenveroordeling van de staatssecretaris.

De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. In de overwegingen werd uiteengezet dat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de voorzieningenrechter kan besluiten tot proceskostenveroordeling. In dit geval is echter vastgesteld dat de staatssecretaris niet tegemoet is gekomen aan het verzoek, aangezien de intrekking van het verzoek niet relevant was voor de beoordeling van de tegemoetkoming. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, met de conclusie dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2875

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter in de brief van 13 februari 2024 meegedeeld dat verzoeker met onbekende bestemming is vertrokken. De voorzieningenrechter heeft de gemachtigde van verzoeker gevraagd hierop te reageren.
De gemachtigde van verzoeker heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat zij nog contact heeft met verzoeker en dat hij in Nederland verblijft.
Op 19 februari 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker ingetrokken omdat verzoeker volgens zijn gemachtigde ten onrechte is aangemerkt als ‘met onbekende bestemming vertrokken’. Zij heeft gevraagd verweerder te veroordelen in de proceskosten
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Overwegingen

1. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
2. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder niet tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Immers verzoeker heeft het verzoek ingetrokken omdat hij ten onrechte is aangemerkt als ‘met onbekende bestemming’ vertrokken. Deze vraag is niet relevant voor de beoordeling of verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker. Dit is reden om het het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom als kennelijk ongegrond af. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.