ECLI:NL:RBDHA:2024:3058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
C/09/646451 / FA RK 23-2939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot adoptie met betrekking tot een minderjarige, ondanks niet voldoen aan het minimum leeftijdsverschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot adoptie door een verzoeker van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010. Het verzoek is ingediend op 24 april 2023 en betreft de adoptie van [minderjarige 1] door de verzoeker, die samenwoont met de moeder van het kind. De vader van [minderjarige 1] woont in Duitsland en heeft een instemmingsverklaring ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er niet voldaan wordt aan de voorwaarde van een leeftijdsverschil van minimaal 18 jaar tussen de adoptant en het kind, aangezien het leeftijdsverschil 16 jaar bedraagt. Echter, de rechtbank oordeelt dat de ratio achter deze eis wel wordt nageleefd, gezien de hechte band tussen de verzoeker en [minderjarige 1]. De rechtbank heeft ook overwogen dat [minderjarige 1] niets meer van zijn vader te verwachten heeft in de hoedanigheid van ouder, wat een belangrijke voorwaarde is voor adoptie. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde tegen de adoptie, maar de rechtbank heeft dit advies niet gevolgd. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot adoptie toegewezen, met de bepaling dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam [achternaam 1] zal dragen. Het subsidiaire verzoek tot gezamenlijk gezag is niet meer aan de orde gekomen, nu het primaire verzoek is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2939
Zaaknummer: C/09/646451
Datum beschikking: 17 januari 2024

Adoptie

Beschikking op het op 24 april 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeenteplaats] ,
advocaat: mr. J.A. van der Heiden te Honselersdijk, gemeente Westland.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeenteplaats] ,
advocaat: -,

[vader] ,

de vader, hierna ook: [vader] ,
wonende te [woonplaats 2] , Duitsland,
advocaat: -.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de verklaring van instemming van de vader van 27 april 2023;
- de brief van verzoeker, ingekomen op 24 mei 2023;
- de brief van verzoeker, ingekomen op 8 juni 2023;
- de brief van verzoeker, ingekomen op 13 juni 2023, met bijlagen;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van
11 september 2023, met als bijlage het advies van de Raad;
- de brief van verzoeker, ingekomen op 15 september 2023, met bijlagen.
Op 7 december 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat. De moeder was aanwezig. Namens de Raad was F. Dekkers aanwezig.
[vader] is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet op de zitting verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot:
I. primair: adoptie door verzoeker van de minderjarige,
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
II. subsidiair: het belasten van verzoeker met het gezamenlijk gezag met de moeder over [minderjarige 1] ;
III. zowel primair als subsidiair: vaststelling dat de geslachtsnaam van [minderjarige 1] ‘ [achternaam 1] ’ zal zijn;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder ondersteunt het adoptieverzoek.
[vader] heeft een instemmingsverklaring ondertekend.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie gehad.
  • Uit deze relatie is [minderjarige 1] [vader] op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] geboren.
  • De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
  • De relatie tussen de moeder en de vader is medio 2013 geëindigd.
  • De moeder is van rechtswege alleen met het gezag over [minderjarige 1] belast.
- Volgens een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) is de inschrijving in de BRP van de vader op 25 november 2013 opgeschort met als reden ‘Emigratie’.
- De moeder heeft in 2018 een relatie met verzoeker gekregen.
- Uit de BRP volgt dat verzoeker, de moeder en [minderjarige 1] per
1 april 2019 op hetzelfde adres staan ingeschreven.
- Op 26 juli 2019 is door de ambtenaar van de gemeente Westland ten aanzien van de moeder en verzoeker een akte van partnerschapsregistratie opgemaakt.
- Uit de relatie tussen de moeder en verzoeker is op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats 2] [minderjarige 2] geboren.
- De vader verblijft op dit moment in Duitsland. Hij is getrouwd en heeft vier kinderen met zijn echtgenote.

Beoordeling

Primaire verzoek: adoptie
De rechtbank moet beoordelen of is voldaan aan de gronden en voorwaarden als bepaald in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), voor zover deze betrekking hebben op een stiefouderadoptie.
Uit artikel 1:227 BW volgt – voor zover hier van belang – het volgende. Adoptie gebeurt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen samen of op verzoek van één persoon alleen. De adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel van de ouder is, kan alleen om adoptie verzoeken als hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Het verzoek kan alleen worden toegewezen als de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden die zijn genoteerd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
De voorwaarden genoteerd in artikel 1:228 BW, die in dit geval van belang zijn, zijn:
a. a) dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, als het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor geen bezwaren heeft tegen toewijzing van het verzoek;
b) dat het kind geen kleinkind van de adoptant is;
c) dat de adoptant ten minste achttien jaar ouder dan het kind is;
d) dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt;
f) dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
g) dat de ouder niet langer het gezag over het kind heeft. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
Is er een minimaal leeftijdsverschil van achttien jaar?
Vaststaat dat aan de voorwaarde van artikel 1:228 eerste lid aanhef en onder c BW niet is voldaan. Verzoeker, de adoptant, is 29 jaar, terwijl [minderjarige 1] 13 jaar is. Het leeftijdsverschil tussen hen is daarmee 16 jaar, en niet 18 jaar, zoals volgens die voorwaarde moet. Dit is in beginsel een reden om het verzoek tot adoptie af te wijzen. De Raad adviseert dit – mede daarom – dan ook aan de rechtbank. Volgens verzoeker zijn er echter bijzondere omstandigheden aanwezig, die rechtvaardigen dat van deze voorwaarde wordt afgeweken.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339, heeft geconcludeerd dat aan de rechter niet de vrijheid toekomt van het minimum leeftijdsverschil af te wijken op grond van de omstandigheden van het geval. Dit omdat, waarvoor de Hoge Raad verwijst naar de bijbehorende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2000:AA6639), de wetgever in het belang van het kind een duidelijke keuze heeft gemaakt om te voorkomen dat er een te klein (of te groot) verschil in leeftijd tussen de verzoeker tot adoptie en het kind bestaat. Volgens de Advocaat-Generaal liggen aan die keuze pedagogische motieven ten grondslag. De Advocaat-Generaal verwijst hiervoor naar de wetsgeschiedenis bij artikel 1:228 eerste lid aanhef onder c BW, waaruit volgt dat voor ‘gewone’ adoptie aan deze voorwaarde de gedachte ten grondslag ligt dat zoveel mogelijk gewone gezinsverhoudingen moet worden nagestreefd en dat een pleegverhouding slechts bij een dergelijk leeftijdsverschil als bestendig en volledig beantwoordend aan het belang van het kind kan worden erkend. Het leeftijdsverschil is nadien, na het mogelijk maken van stiefouderadoptie, ook daarvoor als voorwaarde gaan gelden, om de voorwaarden die gelden voor ‘gewone’ adoptie en deze vorm van adoptie gelijk te trekken. Dit omdat in beide situaties dezelfde pedagogische motieven gelden.
De duidelijke keuze van de wetgever is dus gemaakt uit pedagogische overwegingen, in het belang van het kind. Met inachtneming van de ratio achter die keuze, vindt de rechtbank hier het volgende relevant.
Verzoeker is sinds 2018 in het leven van [minderjarige 1] en woont sinds 2019 samen met de moeder en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] was toen zo’n 7 à 8 jaar. Bij [minderjarige 1] is rond die leeftijd ADHD vastgesteld, waarvoor hij medicatie slikt. Ook is bij hem hechtingsproblematiek geconstateerd, waarvoor hij verschillende therapieën heeft gevolgd. In deze voor [minderjarige 1] vormende jaren is verzoeker consequent aanwezig geweest en heeft hij hem ondersteund. [minderjarige 1] heeft zich ondanks zijn problematiek en in tegenstelling tot bij een eerdere partner van de moeder, aan verzoeker gehecht. Verzoeker vervult voor [minderjarige 1] een vaderrol. Ze hebben een hechte band en vormen, samen met de moeder en Milan van inmiddels 1 jaar, een gezin. [minderjarige 1] heeft al een aantal jaren de wens om door verzoeker te worden geadopteerd, een wens die hij ook duidelijk naar voren heeft gebracht in het kindgesprek. In dat gesprek heeft [minderjarige 1] verteld dat verzoeker alles voor hem regelt, voor hem klaarstaat, zijn afspraken nakomt en leuke dingen met hem doet. Hij zegt ook, omdat hij dat zelf graag wil, ‘papa’ tegen hem. [minderjarige 1] beschouwt verzoeker dus als zijn vader en wil dat die verhouding wordt bevestigd, zodat dit ook voor de buitenwereld kenbaar is. Dit wil verzoeker ook, temeer nu hij met de moeder Milan heeft gekregen. Hij wil beide jongens gelijk behandelen en wil dat beide jongens ook in juridisch opzicht gelijk zijn, namelijk als zijn zoons.
De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor overwogene, dat verzoeker zich de afgelopen jaren op een manier over [minderjarige 1] heeft ontfermd die past bij een verantwoordelijke en zorgzame ouder. In pedagogisch opzicht levert hij een bijdrage aan [minderjarige 1] ’s ontwikkeling, ook in uitdagende tijden. Aan de aan het minimum leeftijdsverschil ten grondslag liggende pedagogische motieven wordt dan ook voldaan. Er is al geruime tijd sprake van een bestendige en aan het belang van [minderjarige 1] beantwoordende gezinsverhouding. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dus weliswaar niet strikt voldaan aan het gestelde minimum leeftijdsverschil, maar wél aan de ratio achter deze gestelde eis. Een redelijke wetstoepassing brengt dan ook met zich, dat de voorwaarde van het minimum leeftijdsverschil moet worden geacht te zijn vervuld. Dit temeer nu er slechts 1,5 jaar zit tussen het benodigde verschil en het daadwerkelijke verschil, alsook omdat de moeder op relatief jonge leeftijd – 22 jaar – [minderjarige 1] heeft gekregen, wat betekent dat als zij een partner heeft die jonger is dan zijzelf (zoals hier het geval), die leeftijdsgrens al snel is gepasseerd.
Heeft het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [minderjarige 1] niets meer van [vader] als ouder, voor nu en in de toekomst, te verwachten heeft (artikel 1:227 derde lid BW). Alleen als dat het geval is, kan het verzoek tot adoptie worden toegewezen.
De Raad vindt dat aan deze voorwaarde niet wordt voldaan. [minderjarige 1] en [vader] hebben lange tijd geen contact gehad, volgens de Raad omdat zij allebei in de verkeerde veronderstelling leefden dat de ander dat niet wilde. Dat bleek echter niet het geval. Tijdens het onderzoek dat de Raad in het kader van deze procedure deed, heeft [minderjarige 1] ermee ingestemd dat de Raad het mailadres van [minderjarige 1] aan [vader] gaf. [vader] zou dan uitleg kunnen geven waarom er al 6 jaar geen contact meer tussen hen is. Dit heeft ertoe geleid dat er weer contact is geweest tussen [vader] en [minderjarige 1] . Bij deze stand van zaken, waarbij er voorzichtige stappen in de richting van contactherstel zijn gezet, vindt de Raad het uitspreken van adoptie niet gepast. De Raad geeft aan dat de vader weliswaar niet betrokken is bij de opvoeding, maar dat zijn betrokkenheid op afstand voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige 1] een positief en wellicht helend effect zou kunnen hebben. De Raad vindt het wel in het belang van [minderjarige 1] dat de moeder en verzoeker gezamenlijk gezag krijgen en dat [minderjarige 1] dezelfde geslachtsnaam kan dragen als de overige gezinsleden.
Verzoeker is het - kort weergegeven - niet eens met het advies van de Raad. Volgens hem is er geen sprake van contactherstel tussen [vader] en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft niets van hem te verwachten als ouder.
De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen de moeder en [vader] medio 2013 ten einde is gekomen. [minderjarige 1] was toen dus zo’n 2,5 jaar oud. Kort daarop is [vader] naar Duitsland geëmigreerd. Daar heeft hij een nieuwe partner gekregen, waar hij inmiddels mee is getrouwd en ook kinderen heeft. Van 2013 tot 2017 heeft [minderjarige 1] beperkt contact met [vader] gehad. Sinds 2017 is dit contact verbroken. Zoals hiervoor is gebleken heeft [minderjarige 1] in die periode en daarna de nodige hulpverlening gekregen. Tijdens deze vormende jaren in zijn ontwikkeling heeft [vader] nooit contact met [minderjarige 1] opgenomen. Tijdens het raadsonderzoek is er voor het eerst contact geweest tussen [minderjarige 1] en de vader, via Whatsapp. Anders dan de Raad in zijn rapport heeft aangegeven, is dit contact niet door de vader geïnitieerd, maar door [minderjarige 1] zelf. [minderjarige 1] dacht dat als hij contact met zijn vader zou opnemen, de Raad positief zou oordelen over de adoptie door verzoeker. Voor [minderjarige 1] was het een schok dat de Raad vervolgens, met het argument dat er sprake was van contactherstel, juist geen positief advies heeft gegeven. Hij voelde zich erin geluisd door de Raad.
De rechtbank vindt het enkele gegeven dat er beperkt contact is geweest en dat dit kan leiden tot meer contact tussen [vader] en [minderjarige 1] , onvoldoende om te oordelen dat er in de toekomst nog iets te verwachten is van [vader] in de hoedanigheid van ouder. Immers staat adoptie niet in de weg aan dit eventuele contact. Bovendien hebben verzoeker en de moeder aangegeven open te staan voor contact tussen [minderjarige 1] en [vader] . Zij willen [minderjarige 1] hierin ondersteunen, al heeft hij op dit moment geen behoefte aan (verder) contact. Daar komt bij dat [vader] een door hem ondertekende instemmingsverklaring naar de rechtbank heeft gestuurd, waarin hij aangeeft akkoord te gaan met het adoptieverzoek, dan wel dat hij geen verweer wenst te voeren. Dit is lijn met zijn verklaring bij de Raad. Ook bij de moeder heeft [vader] aangegeven in te stemmen met dit verzoek. Uit een door de moeder overgelegd Whatsapp-gesprek met hem, volgt dat hij geen bezwaar heeft. Hij geeft aan dat het zo beter is voor [minderjarige 1] en dat hijzelf ook een eigen leven heeft. Hij informeert verder niet naar het welzijn van [minderjarige 1] . Uit de bewoordingen kan de rechtbank ook overigens op geen enkele manier afleiden dat [vader] , nu of in de toekomst, nog een ouderrol voor [minderjarige 1] op zich wil nemen. In die hoedanigheid heeft [minderjarige 1] dan ook niets van hem te verwachten. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestigd in het beperkte Whatsapp-contact dat [minderjarige 1] met hem heeft gehad. [minderjarige 1] heeft dit contact zelf moeten zoeken, en alhoewel [vader] vriendelijk reageert en zijn vragen probeert te beantwoorden, volgt hieruit niets dat ook maar als een begin van een ouder-kindrelatie kan worden aangemerkt. In tegenstelling, het contact is meer vormgegeven als een contact tussen gelijken met als doel kort te reageren op [minderjarige 1] ’s vragen. Door [vader] worden geen verdere belangstellende vragen aan [minderjarige 1] gesteld.
De rechtbank komt op grond van de voorgaande omstandigheden dan ook – anders dan de Raad – tot het oordeel dat [minderjarige 1] nu en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien niets meer van [vader] in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Daarmee is ook aan deze in het derde lid van artikel 1:227 BW gestelde voorwaarde voldaan.
Overige voorwaarden voor adoptie
De rechtbank is eveneens van oordeel dat aan de overige voorwaarden is voldaan. Zo heeft verzoeker, zoals uit het hiervoor overwogene al volgt, ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met de moeder samengeleefd en heeft hij [minderjarige 1] al meer dan één jaar samen met de moeder verzorgd en opgevoed. De stiefouderadoptie is ook in het belang van [minderjarige 1] . Het is een bevestiging van een al geruime tijd bestaande feitelijke situatie waarbij [minderjarige 1] verzoeker beschouwt als vader en waarbij er nu dan ook een familierechtelijke band tussen verzoeker en [minderjarige 1] tot stand zal komen. Dit komt overeen met hoe [minderjarige 1] verzoeker al een tijd lang ziet en komt overeen met de ouderrol die verzoeker over [minderjarige 1] vervult. Het primaire verzoek tot adoptie zal dan ook worden toegewezen.
Primaire verzoek: geslachtsnaam
In artikel 1:5 derde lid BW is – voor zover hier van belang – bepaald dat indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van een ouder komt te staan, het zijn geslachtsnaam houdt, tenzij de ouder en diens echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van die ouder dan wel de geslachtsnaam van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel of van hun beiden in een vrij te bepalen volgorde of van één van hen in combinatie met de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind in een vrij te bepalen volgorde, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring van de adoptanten omtrent de geslachtsnaamkeuze.
Verzoeker en de moeder hebben gezamenlijk schriftelijk verklaard dat [minderjarige 1] de geslachtsnaam ‘ [achternaam 1] ’ zal dragen. De rechtbank zal deze verklaring in het dictum van deze beschikking opnemen.
Subsidiair verzoek
Nu het primaire verzoek tot adoptie wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het subsidiaire verzoek ten aanzien van het gezamenlijk gezag.
Gezagsregister
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub m van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de adoptie van:
[vader] , [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
door [verzoeker] , geboren op [geboortedag 3] 1994 te [geboorteplaats 2] ,
onder vermelding van de verklaring van verzoeker en de moeder ten overstaan van de rechtbank dat de minderjarige de geslachtsnaam [achternaam 1] zal hebben;
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, A.M. Brakel en C.S.F. de Nijs, kinderrechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2023.