ECLI:NL:RBDHA:2024:3053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23.40575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 4 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 11 december 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 29 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 4 september 2021 en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 31 juni 2023. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser, V-nummer: [nummer],

geboren op [geboortedatum],
mede namens zijn minderjarige kind,
[naam], V-nummer: [nummer],
geboren op [geboortedatum],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris.
Bij brief van 11 december 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 29 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 4 september 2021. Eiser is toegelaten tot de
nationale procedure op 31 maart 2022. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn
om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 31 juni 2023 . De rechtbank stelt
verder vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien
meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake
(ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom
opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb
bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag
van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
9. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens
van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-
wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag.
Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De
rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen
acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor
de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris
een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De
rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen
acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na
de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet
maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat
de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de
beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum
van € 7.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.