ECLI:NL:RBDHA:2024:3033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/4481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg- en huurtoeslag wegens te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zorg- en huurtoeslag over het jaar 2021. De aanvraag is door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen op de grond dat deze te laat is ingediend. Eiser had zijn aanvraag uiterlijk op 1 september 2022 moeten indienen, maar heeft dit pas op 12 januari 2023 gedaan. Eiser stelt dat persoonlijke omstandigheden hem hebben belet om de aanvraag tijdig in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank wijst erop dat de wet dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen van de termijn. Eiser heeft geen uitstel gevraagd voor het doen van aangifte inkomstenbelasting, wat ook een reden is voor de afwijzing. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en hij krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zorg- en huurtoeslag over het jaar 2021 aan hem toe te kennen.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit van 7 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 juni 2023 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 12 januari 2023 verzocht om toekenning van zorg- en huurtoeslag over het jaar 2021. De aanvraag is door verweerder afgewezen op de grond dat het verzoek te laat is ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd hem alsnog de zorg- en huurtoeslag toe te kennen. Volgens eiser was het namelijk vanwege persoonlijke omstandigheden niet mogelijk om de aanvraag eerder in te dienen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen, omdat eiser het verzoek te laat heeft ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir ) kan een aanvraag voor zorg- en huurtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend, tenzij tot een latere datum uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. Verweerder heeft de aanvraag van eiser ontvangen op 12 januari 2023. Eiser heeft geen uitstel gevraagd voor het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2021. De aanvraag van 12 januari 2023 is dus te laat ingediend, omdat eiser deze aanvraag uiterlijk op 1 september 2022 had moeten indienen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook terecht afgewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder geen ruimte heeft om van de termijn af te wijken. Artikel 15 van de Awir is namelijk dwingendrechtelijk van aard. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen, zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1] De door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden kunnen, hoe vervelend die ook voor hem zijn geweest, dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Hetzelfde geldt voor hetgeen eiser heeft aangevoerd over het toepassen van de menselijke maat. Daar komt bij dat verweerder er terecht op wijst dat eiser ondanks alle ingrijpende gebeurtenissen op
16 juni 2022 wel in staat is geweest om zijn aangifte inkomstenbelasting 2021 in te dienen. Op dat moment had eiser ook zijn aanvraag zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2021 kunnen indienen. De verwijzing van eiser ter zitting naar het telefoongesprek dat hij heeft gehad met een medewerker van de belastingtelefoon, doet – wat daar ook van zij – aan het voorgaande niet af nu dat telefoongesprek pas in november 2022 heeft plaatsgevonden en dus na de uiterlijke datum van 1 september 2022. De rechtbank merkt tot slot nog op dat er geen wettelijke plicht bestaat om burgers op individueel niveau er actief op te wijzen dat zij recht hebben op een toeslag.
6. Voor zover eiser een beroep doet op de evenredigheid van het bestreden besluit, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals in de uitspraak van 16 augustus 2023 [2] uiteen is gezet, is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheid. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
7. Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 47 van de Awir, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de ABRvS [3] eerder heeft overwogen, volgt uit artikel 47 van de Awir dat de wetgever een gesloten stelsel van categorieën gevallen heeft beoogd, waarin een afwijkende maatregel kan worden getroffen. In artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir zijn die categorieën opgesomd. Geen van de in de hardheidsclausule genoemde categorieën doet zich in dit geval voor en voor de situatie van eiser is dus geen uitzondering gemaakt. Aan verweerder is geen ruimte gelaten om in andere gevallen een gestelde hardheid van het stelsel als onbillijk te beoordelen. Die bevoegdheid komt toe aan de minister van Financiën. Het beroep van eiser op de hardheidsclausule kan daarom in deze procedure niet tot een andere uitkomst leiden.
8. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.