ECLI:NL:RBDHA:2024:2977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw; rechtmatig verblijf en opvang vanuit COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een eiser van Syrische nationaliteit. De eiser, die geen rechtmatig verblijf heeft, is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verplicht om in de gemeente Tytsjerksteradiel te verblijven, in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Burgum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel is opgelegd op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten en geen recht heeft op reguliere opvang van het COA.

De eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat de maatregel in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Hij betoogt dat de maatregel ook implicaties heeft voor zijn minderjarige kinderen, die in de maatregel worden genoemd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel enkel op de eiser van toepassing is en dat de beroepsgronden met betrekking tot de kinderen geen doel treffen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel noodzakelijk is, gezien de omstandigheden van de eiser, waaronder het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de plaatsing in de VBL een noodzakelijke maatregel is om de openbare orde te waarborgen en de eiser een vorm van opvang te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4698

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 19 februari 2024 zijn de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 21 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 23 februari 2024 gesloten.
De gemachtigde van eiser heeft op 26 februari 2024, en derhalve na het sluiten van het onderzoek, een reactie op het verweerschrift toegevoegd aan het dossier. De rechtbank laat dit stuk dan ook buiten beschouwing.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
2. Verweerder heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om met ingang van 22 januari 2024 te verblijven in de gemeente Tytsjerksteradiel, alwaar hij zich in het kader van de maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Burgum dient op te houden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt. Verder acht verweerder het van belang dat eiser geen recht heeft op reguliere opvang van het COa.
3. Eiser voert aan dat de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Volgens eiser is het onduidelijk of de maatregel ook ziet op de minderjarige kinderen, omdat de namen van de kinderen vermeld staan in de maatregel. De maatregel is ten aanzien van de kinderen in strijd met artikel 24 van het Handvest.
3.1.
Eiser bevestigt dat hij geen rechtmatig verblijf meer geniet, maar dat dit niet geldt ten aanzien van zijn gezinsleden. De enkele verwijzing naar het feit dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en Nederland niet heeft verlaten, vormt onvoldoende onderbouwing voor het opleggen van de maatregel. Dit geldt temeer omdat de overige gezinsleden een asielaanvraag hebben gedaan. Daarnaast stelt eiser dat ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser staat ingeschreven op het AZC in Ter Apel en verblijft momenteel op de gezinslocatie in Burgum. Bovendien beschikt hij over inkomsten doordat hij verstrekkingen ontvangt van het COa. Eiser moet de VBL regelmatig voor medische zorg verlaten. Verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een meldplicht. Voorts stelt eiser dat er in zijn geval geen sprake is van het voorbereiden van zijn vertrek, omdat de asielprocedure van de overige gezinsleden nog loopt. Uitzetting van eiser zou strijd opleveren met artikel 8 van het EVRM.
4. Verweerder wijst er ter verduidelijking op dat de maatregel enkel is opgelegd aan eiser. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en met de vrijheidsbeperkende maatregel wordt aan eiser alsnog opvang geboden. Dit is wenselijk, aangezien eiser deel uitmaakt van een gezin met minderjarige kinderen. Daarnaast heeft eiser niet voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Eiser is in de beschikking van 15 september 2022 opgedragen om zich onmiddellijk naar Denemarken te begeven. Tot op heden heeft eiser daartoe geen acties ondernomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals verweerder heeft opgemerkt, is de maatregel enkel opgelegd aan eiser en niet mede aan de minderjarige kinderen. De beroepsgronden die zien op de plaatsing van de kinderen in de VBL treffen daarom geen doel.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser geen rechtmatig verblijf meer geniet in Nederland. Eiser heeft daarom ook geen recht meer op opvang en voorzieningen vanuit het COa. Plaatsing in de VBL is de enige mogelijkheid om eiser alsnog een vorm van opvang te bieden. Daaraan is gekoppeld dat aan eiser ook een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Verweerder heeft terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Anders dan eiser stelt, volgt uit vaste rechtspraak dat het verblijf in een AZC niet kan worden aangemerkt als het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats. [1] Van voldoende middelen van bestaan is evenmin gebleken. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser wordt opgelegd. De rechtbank benadrukt dat de plaatsing in de VBL dient om erop te kunnen toezien dat eiser daadwerkelijk werkt aan zijn vertrek, maar ook dat hiermee in ieder geval opvang wordt geboden. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de VBL geen geschikt middel is voor eiser. Niet is gebleken dat de medische voorzieningen in de VBL voor eiser ontoereikend zouden zijn. Voor bezoek aan een medisch specialist kan om tijdelijke ontheffing van de maatregel worden verzocht. Gelet op al deze omstandigheden heeft verweerder zich naar oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert.
6. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8493.