ECLI:NL:RBDHA:2024:2975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Tunesische asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Tunesische asielzoeker, eiser, die op 21 februari 2024 in bewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldaan had aan de informatieplicht, maar dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden op 1 maart 2024, omdat er onvoldoende voortvarendheid was in de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op het moment van de zitting al tien dagen in vreemdelingenbewaring gezeten zonder dat er duidelijkheid was over het afnemen van een asielgehoor. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 600,- voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting zware grond 3b en lichte grond 4c laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bepreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat er sprake is van een gebrek in het voortraject, omdat niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de informatieplicht die volgt uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In de maatregel van bewaring staat dat er aan eiser een folder is uitgereikt waarmee hij op de hoogte zou zijn gebracht van de gronden van bewaring, van de procedures om in beroep te gaan en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Eiser stelt dat, nu deze folder niet aan het dossier is toegevoegd, niet kan worden geverifieerd of de folder is uitgereikt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [1] volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. De Afdeling merkt op dat de informatieplicht niet vergt dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring moet worden verstrekt. Een feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van gehoor volgt dat aan eiser met behulp van een tolk in de Arabisch Tunesische taal de aan hem tegen te werpen gronden zijn voorgehouden. Verder volgt uit de maatregel van bewaring dat aan eiser de informatiefolder in de Arabische taal, welke eiser voldoende machtig is, is uitgereikt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris niet kan onderbouwen dat niet aan de informatieplicht is voldaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en de op ambtseed opgemaakte maatregel van bewaring volgt dat eiser is geïnformeerd over de aan hem tegen te werpen gronden en dat de informatiefolder is uitgereikt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze op ambtseed opgemaakte stukken. In beginsel dient van de juistheid van deze stukken te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Eiser heeft geen concrete (bijzondere) omstandigheden aangedragen op grond waarvan getwijfeld moet worden over het aan hem uitreiken van de informatiefolder.
Grondslag en gronden
5. Eiser bestrijdt de zware gronden 3c en 3i en stelt dat hij geen gevolg heeft kunnen geven aan het terugkeerbesluit omdat hij strafrechtelijk gedetineerd was. Bovendien geldt er nu geen vertrekplicht omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Ook het risico op onttrekken aan het toezicht is onvoldoende gemotiveerd. Ten aanzien van grond 4c stelt eiser dat ook hier het onttrekkingsrisico niet voldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris stelt dat het onwaarschijnlijk is dat eiser zal vertrekken, echter heeft eiser geen vertrekplicht nu hij een asielaanvraag heeft ingediend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018 [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank overweegt dat de gronden 3c, 3i en 4d in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 [3] volgt dat, om de zware gronden 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser op 21 juni 2022 een meeromvattende beschikking heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. De staatssecretaris stelt terecht dat het enkele feit dat eiser in strafrechtelijke detentie zat de vertrekplicht en de vertrektermijn niet opschort. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser ook geen voorbereidende handelingen heeft verricht tijdens de strafrechtelijke detentie in het kader van terugkeer. Verder heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiser ook meermaals te kennen heeft gegeven dat eiser geen gevolg zal geven aan terugkeer naar Tunesië, op het moment dat er wel een vertrekplicht voor eiser bestond. Verder heeft de staatssecretaris terecht grond 4d aan eiser tegengeworpen, eiser beschikt niet over voldoende middelen van bestaan en de rechtbank is van oordeel dat in de maatregel voldoende is gemotiveerd dat hieruit het risico op onttrekken aan het toezicht volgt.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Uit het gehoor blijkt dat hem, nadat werd gezegd dat hij in bewaring zou worden gesteld, pas is gevraagd of er redenen zijn voor een lichter middel. Kennelijk was het voor de staatssecretaris al duidelijk dat eiser in bewaring zou worden gesteld. Ook heeft de staatssecretaris er geen rekening mee gehouden dat er geen vertrekplicht voor eiser geldt. Eiser wil meewerken aan een meldplicht en heeft psychische problemen. Eiser is vanwege zijn asielrelaas niet veilig in Tunesië.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Dat voor eiser op dit moment geen vertrekplicht geldt is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet relevant. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de volgorde van de vragen in het gehoor maken dat de verklaringen van eiser of al dan niet een lichter middel toegepast kon worden irrelevant zouden zijn. Uit de motivering van de staatssecretaris dat geen aanleiding wordt gezien om een lichter middel op te leggen volgt voldoende duidelijk dat eisers verklaringen daaromtrent zijn meegewogen.
Voortvarendheid in het kader van de asielaanvraag
7. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend handelt in het kader van de asielaanvraag. Eiser heeft geen uitnodiging voor een gehoor ontvangen. Bovendien is de beslistermijn op de asielaanvraag 15 maanden.
7.1.
De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [4]
7.2.
Eiser is op 21 februari 2024 in bewaring is gesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van de zitting inmiddels tien dagen in vreemdelingenbewaring zit. Uit de toelichting van de staatssecretaris ter zitting volgt dat er nog geen asielgehoor staat gepland en de staatssecretaris heeft ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen over wanneer het asielgehoor zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van het asielverzoek, nu er op het moment van de zitting nog geen duidelijkheid bestaat over het afnemen van een asielgehoor, terwijl de maatregel van bewaring gelet op de grondslag ervan noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De rechtbank is daarom van oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van 1 maart 2024 onrechtmatig is geworden.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7.2. is het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 1 maart 2024 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing met ingang van 6 maart 2024.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 6 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 600,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.