ECLI:NL:RBDHA:2024:2966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23_2663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om erkenning als adel afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om erkenning in de Nederlandse adel beoordeeld. Eiser had eerder, op 28 januari 2014, een vergelijkbaar verzoek ingediend dat was afgewezen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had de aanvraag van eiser op 22 november 2022 afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een bestreden besluit op 4 april 2023. Eiser stelde dat er nieuwe feiten waren die zijn aanvraag zouden rechtvaardigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze feiten niet nieuw waren en dat de afwijzing van de aanvraag niet evident onredelijk was.

De rechtbank concludeert dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gepresenteerd die aanleiding zouden geven tot een andere beslissing. De rechtbank benadrukt dat de regels omtrent herhaalde aanvragen vereisen dat nieuwe feiten of omstandigheden worden aangetoond, wat in dit geval niet is gebeurd. Eiser had de beschikking over bewijsstukken in eerdere procedures en had deze kunnen aanvoeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kennis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om te worden erkend in de Nederlandse adel.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, [naam 2] , secretaris van de Hoge Raad van Adel, [naam 3] , voorzitter van de Hoge Raad van Adel en [naam 4] , werkzaam bij de Hoge Raad van Adel.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verzocht om erkenning van [het geslacht] in de Nederlandse adel. Een eerder verzoek van eiser om erkenning is door verweerder afgewezen bij besluit van 28 januari 2014. Het beroep van eiser tegen de daarop gevolgde beslissing op bezwaar is door de rechtbank ongegrond verklaard. [1]
2.1.
Volgens verweerder zijn bij de aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Verweerder heeft het verzoek daarom op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen met verwijzing naar het eerdere besluit van 28 januari 2014.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat hij nieuwe feiten ten grondslag legt aan zijn aanvraag. Zijn voorvaderen waren officier en zijn ten onrechte aangemerkt als ‘dagloner’. Die onjuistheid heeft in 2013 geleid tot een frauduleus advies van de Hoge Raad van Adel aan verweerder. Eiser heeft dat in 2021/2022 pas kunnen vaststellen aan de hand van een kopie van een brief die door de Hoge Raad van Adel zoek was gemaakt. Verder blijkt uit een auditieboek uit 1822 dat Koning Willem I bekend was met het feit dat [het geslacht] een oer-adellijk geslacht is.
Wat zijn de regels?
4. Als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend, moet de aanvrager daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. [2] Het moet dan gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. Als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan de aanvraag worden afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Gelet op de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond, zal de rechtbank beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. [4] Zo nee, dan zal de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit evident onredelijk is. [5]
5.1.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.2.
Verweerder heeft op goede gronden vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. Ook in de eerdere procedure had eiser de beschikking over het advies van de Hoge Raad van Adel van 21 november 2013. De betwisting van eiser dat zijn voorvaderen dagloner waren heeft eiser in de eerdere procedure kunnen aanvoeren en dat heeft hij ook gedaan. Eiser heeft op dit punt ook naar voren gebracht dat hij op de zitting van deze rechtbank in 2014 een authentiek bewijsstuk toonde waaruit blijkt dat zijn [voorvader eiser] zijn hele leven officier was. Volgens eiser heeft hij dit bewijsstuk op 7 oktober 1993 aan de Hoge Raad van Adel gestuurd. Het door eiser gestelde opzettelijk zoekmaken van dit stuk kan, wat daarvan ook zij, niet meebrengen dat sprake is van een nieuw feit of een nieuw bewijsstuk van dat feit. Eiser had immers de beschikking over dat stuk en heeft dat in de eerdere (beroeps)procedure naar voren kunnen brengen. De vermelding van een rekest van [voorvader eiser] in een auditieboek uit 1822 is ook geen nieuw gebleken feit. Ook in de eerdere procedure heeft eiser aan de hand van dit rekest betoogd dat zijn voorvader erkend is als adel. [6]
5.3.
Het eerdere verzoek om erkenning is gemotiveerd afgewezen op basis van een toets aan de maatstaf voor erkenning als maatschappij-adel. Die maatstaf houdt in dat moet worden bewezen dat [het geslacht] in de periode van 1579 tot 1795 in de maatschappij als adellijk geslacht bekend stond, terwijl niet bekend was dat het ooit niet tot de adel had behoord. In de praktijk betekent dit dat bewezen moet worden dat de voorouders van eiser in de periode van 1579 tot 1795 gedurende meer dan een eeuw openlijk de titel baron hebben gevoerd, omdat het voeren van de titel jonker of jonkheer in de Republiek der Verenigde Nederlanden niet voorbehouden was aan de adel. In de uitspraak van 9 oktober 2014 over het eerdere verzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser hiervoor geen bewijs heeft geleverd. Zoals onder 5.2 overwogen, heeft eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 9 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12266.
2.Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.Als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131.
6.Bezwaarschrift van eiser van 6 februari 2014, p. 3.