ECLI:NL:RBDHA:2014:12266
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om erkenning af te stammen van een voor 1795 als adellijk bekend staand geslacht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de erkenning van afstamming van een voor 1795 als adellijk bekend staand geslacht. Eiser, die zich op zijn afstamming beroept, heeft in 2014 een verzoek ingediend bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om erkenning van zijn afstamming van het geslacht [B]. Dit verzoek werd afgewezen op basis van het advies van de Hoge Raad van Adel, dat stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij in rechte mannelijke lijn afstamt van een geslacht dat voor 1795 tot de inheemse adel behoorde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op goede gronden tot zijn beslissing was gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet kon bewijzen dat zijn voorouders in de periode van 1579 tot 1795 als adellijk geslacht bekend stonden. De rechtbank verwijst naar de Wet op de adeldom, die bepaalt dat erkenning van adeldom alleen kan plaatsvinden voor geslachten die voor 1795 tot de inheemse adel behoorden. Eiser heeft geen continuïteit van adeldom vóór 1795 kunnen aantonen, en de rechtbank concludeert dat de voorouders van eiser beroepen uitoefenden die niet wijzen op een adellijke status.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.