ECLI:NL:RBDHA:2024:2949
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 460.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 437.000.
Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende. Ook werd er rekening gehouden met de onderhoudstoestand van de woning, die door de heffingsambtenaar als 'matig' was beoordeeld.
De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de gebruiksoppervlakte van de kelder en de toezendplicht van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven en dat de belanghebbende zijn beroepsgrond te laat had ingebracht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.