ECLI:NL:RBDHA:2024:2947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na waardebepaling onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 210.000. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 160.000 had. Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt voldoende vergelijkbaar en concludeerde dat de waarde per vierkante meter van de woning van de belanghebbende lager was dan die van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de oppervlakte van de woning en de nabijheid van een ondergrondse afvalcontainer, en oordeelde dat deze factoren niet leidden tot een lagere waardering.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.