ECLI:NL:RBDHA:2024:2947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/7288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard na waardebepaling onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 210.000. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de woning een lagere waarde van € 160.000 had. Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt voldoende vergelijkbaar en concludeerde dat de waarde per vierkante meter van de woning van de belanghebbende lager was dan die van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de oppervlakte van de woning en de nabijheid van een ondergrondse afvalcontainer, en oordeelde dat deze factoren niet leidden tot een lagere waardering.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 17 oktober 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 210.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1], kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 160.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar. De woning is, net als de vergelijkingsobjecten, een benedenwoning en ze beschikken allen over een vergelijkbare gebruiksoppervlakte en bouwjaar. De gemiddelde vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten komt neer op € 2.903, terwijl de waarde van de woning van belanghebbende uitkomt op € 2.386 per vierkante meter.
4. Belanghebbende heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering. Belanghebbende stelt dat bij de waardebepaling van een te lage oppervlakte is uitgegaan en dat het hierdoor nodig was in beroep te gaan om achter de juiste oppervlakte te komen. De rechtbank volgt hier echter de heffingsambtenaar in zijn stelling dat de hogere oppervlakte in beroep tot gevolg heeft dat de waarde eerder, in het voordeel van belanghebbende, te laag is vastgesteld en stelt vast dat dit niet tot een gegrond beroep leidt. Belanghebbende stelt verder dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ondergrondse afvalcontainer die zich vlakbij de woning bevindt. De rechtbank constateert dat tussen de vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten en die van de woning een verschil van € 517 bestaat. Bij een woonoppervlakte van 76 vierkante meter betekent dat, dat er een verschil van € 39.292 bestaat tussen de vastgestelde waarde en de waarde die op basis van de gerealiseerde verkoopprijzen onderbouwd kan worden. Ook indien sprake zou zijn van overlast, wat hier niet aannemelijk is gemaakt, dan is deze marge groot genoeg is om de nadelige ligging door de ondergrondse afvalcontainer in de waarde tot uitdrukking te laten komen. De rechtbank is dus van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Toezendplicht
5. De werkwijze van de heffingsambtenaar is reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Inzagerecht
6. Belanghebbende heeft geklaagd dat bij een inzage op 30 mei 2022 niet het volledige dossier ter inzage is gelegd. Verweerder heeft daar onweersproken tegenin gebracht dat de inzage op 30 mei 2022 geen betrekking had op de onderhavige zaak en dat belanghebbende in onderhavige zaak is uitgenodigd voor een inzage op 10 augustus 2022, maar hier geen gehoor aan heeft gegeven. Van een schending van het inzagerecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Overig
7. Verder stelt belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is, omdat de heffingsambtenaar niet is ingegaan op de door belanghebbende tijdens de hoorzitting aangedragen grief dat de bovenverdieping niet meer door belanghebbende in gebruik is. De heffingsambtenaar stelt dat er inderdaad in de uitspraak op bezwaar niet ingegaan is op deze grief, maar dat het belanghebbende uit het taxatieverslag duidelijk had moeten zijn, dat de bovenste verdieping niet in de waardebepaling betrokken is. De rechtbank is van oordeel dat ook indien hiermee sprake zou zijn van een schending van het motiveringsbeginsel, aan deze schending voorbij kan worden gegaan onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op wat belanghebbende in beroep tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd en de wijze van procederen van gemachtigde, acht de rechtbank aannemelijk dat het feit dat dit niet in de uitspraak op bezwaar stond, niet van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen. Het bleek immers ook al uit het taxatieverslag. Omdat het gebrek wordt gepasseerd is er voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).