ECLI:NL:RBDHA:2024:290
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublin-regelgeving.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn overdracht aan Kroatië in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de autoriteiten van de lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Kroatië niet in staat is om Dublinclaimanten op een humane manier te behandelen.
De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Kroatische autoriteiten, ondanks de zorgen over pushbacks en andere mensenrechtenschendingen. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Kroatische autoriteiten als hij meent dat zijn rechten worden geschonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder toekenning van proceskosten aan eiser.