ECLI:NL:RBDHA:2024:290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33294 en NL23.33295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublin-regelgeving.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn overdracht aan Kroatië in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de autoriteiten van de lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Kroatië niet in staat is om Dublinclaimanten op een humane manier te behandelen.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Kroatische autoriteiten, ondanks de zorgen over pushbacks en andere mensenrechtenschendingen. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Kroatische autoriteiten als hij meent dat zijn rechten worden geschonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder toekenning van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33294 en NL23.33295
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn overdracht aan Kroatië in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Door het oordeel [4] van de hoogste bestuursrechter te volgen, voldoet verweerder volgens eiser niet aan zijn onderzoeksplicht en is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de uitspraak [5] van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. Uit verschillende bronnen [6] volgt namelijk dat er sprake is van pushbacks en zelfs als Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure garandeert dit geen bescherming tegen die pushbacks. Non-gouvernementele organisaties (ngo’s) krijgen daarnaast geen toegang tot het grensgebied en de Kroatische overheid – die een jaar geleden nog als onbetrouwbaar werd bestempeld – heeft nu als enige de mogelijkheid om onderzoek te verrichten. Volgen verschillende rapporten van ngo’s krijgen de meeste asielzoekers die het Kroatische grondgebied binnenkomen terugkeerbesluiten, zogenoemde zeven-dagen-papieren, waarin hen wordt bevolen om de Europese Economische Ruimte te verlaten. Omdat er geen sprake kan zijn van gedeeltelijk vertrouwen in de Kroatische overheid, moet het beroep worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. De situatie in Kroatië is te vergelijken met die in Polen en de uitspraak van de zittingsplaats Roermond van 20 september 2023 [7] is daarom van belang. Ten slotte is de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem [8] in deze zaak van belang, nu verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich tegenover asielzoekers houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en de mensenrechtenverdragen en dat zij overgedragen vreemdelingen in overeenstemming met het EVRM en het Handvest zullen behandelen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Ten aanzien van de uitspraak [9] van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze nog niet in rechte vaststaat. Verweerder mag – ondanks pushbacks bij de buitengrenzen – ten aanzien van het overdragen van Dublinclaimanten aan Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 13 september 2023. In deze uitspraak is betrokken dat na onderzoek door verweerder uit de beslisnota [10] volgt dat de Kroatische autoriteiten overgedragen Dublinclaimanten zullen opvangen en toelaten tot de asielprocedure en dat verweerder daarmee de twijfel over toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft weggenomen. Verder is van belang dat de hoogste bestuursrechter de door eiser aangehaalde prejudiciële vragen die gesteld zijn aan het Hof van Justitie heeft meegenomen in haar overweging en dat zij tot de conclusie is gekomen dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten op dit moment te maken hebben met pushbacks in Kroatië. Dit geldt ook voor de meeste informatie uit de openbare bronnen die eiser aanhaalt. Niet gebleken is dat Dublinclaimanten ook de zogenaamde zeven-dagen-papieren krijgen, waarmee wordt bevolen om het grondgebied van de Europese Economische Ruimte te verlaten. De rechtbank ziet daarom in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van de uitspraak van de hoogste bestuursrechter af te wijken.
7. Uit de landeninformatie waar eiser verder op heeft gewezen, volgt weliswaar dat de situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië lastig kan zijn, maar hieruit volgt geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië dan de informatie die in de Afdelingsuitspraak is betrokken. Er zijn in Kroatië diverse opvanglocaties voor kwetsbare en niet kwetsbare vreemdelingen. Bovendien heeft Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Kroatië handelt in strijd met Europese richtlijnen en mensenrechtenverdragen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. Tot slot zijn de medische klachten van eiser niet met stukken onderbouwd en betreffen dit geen bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder mag er vanwege het interstatelijke vertrouwensbeginsel namelijk vanuit gaan dat in Kroatië dezelfde verzorgingsmogelijkheden beschikbaar zijn als in Nederland. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet aan Kroatië mag worden overgedragen. Ook anderszins zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die verweerder tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening hadden moeten doen besluiten. Eisers verklaring in het aanmeldgehoor dat hij zou zijn mishandeld, is hiervoor onvoldoende concreet. Hierom is ook geen sprake van een geval dat vergelijkbaar is met de zaak die aan de orde was in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [11] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
5.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 augustus 2023, ECLI:RBDHA:2023:15093.
6.Verwezen is naar een mail gestuurd door CPS aan Vluchtelingenwerk, naar het Blackbook of Pushbacks en overige rapporten gepubliceerd door BVMN, naar rapporten van Human Rights Watch en naar een recent AIDA-rapport.
7.Zie de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBLIM:2023:5585.
8.Zie de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 augustus 2023, ECLI:RBDHA:2023:15093.
10.Zie de beslisnota van 21 december 2022, kenmerk 4392657, bij de brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, kamerstukken 19637, nr. 3061.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.