ECLI:NL:RBDHA:2024:2898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende overdracht aan Duitsland

Op 6 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Dit verzoek volgde op een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 februari 2024, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van verzoeker, die op 21 oktober 2023 was ingediend. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 14 februari 2024 beroep heeft ingesteld tegen het besluit van diezelfde datum. Het verzoek van verzoeker is gericht op het voorkomen van zijn overdracht aan Duitsland gedurende de behandeling van zijn beroep. De staatssecretaris heeft verzoeker geïnformeerd dat hij niet in Nederland mag blijven om de uitkomst van zijn beroep af te wachten, wat verzoeker een spoedeisend belang geeft bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet aan Duitsland mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het beroep tegen het besluit van 14 februari 2024. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5622

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege het besluit van 14 februari 2024, waarin de staatssecretaris de aanvraag van verzoeker van 21 oktober 2023 niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
3. Verzoeker heeft op 14 februari 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van diezelfde datum. [3]
4. Het verzoek strekt er toe dat verzoeker gedurende de behandeling van zijn beroep niet aan Duitsland wordt overgedragen. De staatssecretaris heeft aan verzoeker meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij aan Duitsland zal worden overgedragen. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
5. Het beroep van verzoeker zal door een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats worden behandeld. Deze zitting is nog niet gepland. Verzoeker heeft er belang bij om de uitkomst van het beroep in Nederland af te kunnen wachten. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat zij het bestreden besluit schorst en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat op het beroep tegen het besluit van 14 februari 2024 is beslist. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
3.Zaaknummer: NL24.5621.