ECLI:NL:RBDHA:2024:2895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
24.1648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Richtlijn tijdelijke bescherming zonder nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Egyptische nationaliteit, heeft op 18 december 2023 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft eerder aanvragen gedaan, waarvan de laatste op 13 december 2022, die als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. Eiser stelt dat de Richtlijn tijdelijke bescherming en het Informatiebericht 2022/17 ten onrechte niet op hem zijn toegepast, omdat hij niet op de hoogte was van de oproepen van de gemeente Utrecht om zich te registreren als vluchteling uit Oekraïne. Hij heeft documenten overgelegd die zijn medische behandeling aantonen, maar de rechtbank oordeelt dat deze geen nieuwe relevante elementen bevatten.

De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de Richtlijn tijdelijke bescherming niet op eiser van toepassing is, aangezien hij niet kan aantonen dat hij op 23 februari 2022 internationale bescherming genoot in Oekraïne. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976. Hij heeft op 18 december 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 9 januari 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgaande procedures
4. Eiser heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel gedaan. Hij heeft op 13 december 2022 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van
29 maart 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond en tegelijkertijd aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen. Dit besluit staat in rechte vast. [2]
4.1.
Op 26 mei 2023 heeft eiser een tweede aanvraag ingediend. Deze aanvraag is met het besluit van 7 juni 2023 buiten behandeling gesteld en tegelijkertijd is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Dit besluit staat ook in rechte vast.
De huidige asielaanvraag
5. Eiser legt aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag dat de Richtlijn tijdelijke bescherming en het Informatiebericht 2022/17 ten onrechte niet op hem toegepast zijn. Eiser heeft de oproepen van de gemeente Utrecht om zich te registreren als vluchteling afkomstig uit Oekraïne niet ontvangen, omdat hij vanaf 22 juni 2022 tot en met 13 oktober 2022 een medische behandeling had. Ter onderbouwing heeft eiser documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf 22 juni 2022 leed aan nierstenen, waarvoor hij twee keer is geopereerd in [naam ziekenhuis 1] en [naam ziekenhuis 2].
Het bestreden besluit
6. De staatssecretaris heeft de huidige asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser aan zijn aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarnaast heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit van 29 maart 2023 en het inreisverbod van 7 juni 2023 gehandhaafd.
Heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat de Richtlijn tijdelijke bescherming niet op eiser van toepassing is?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat hij geen nieuwe elementen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem tot 4 maart 2024 rechtmatig verblijf had moeten toekennen, omdat de Richtlijn tijdelijke bescherming op hem van toepassing is. [3] De tijdelijke bescherming voor derdelanders kan volgens eiser namelijk niet op ieder willekeurig moment via het nationale recht kan worden beëindigd. De staatssecretaris moet voor de duur van de tijdelijke bescherming van derdelanders aansluiten bij artikel 4 van de Richtlijn tijdelijke bescherming.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris wijst er terecht op dat de Richtlijn tijdelijke bescherming onder meer geldt voor derdelanders die op 23 februari 2022 internationale bescherming genoten in Oekraïne en of in Oekraïne een permanente verblijfsvergunning hadden en dat eiser niet onder deze doelgroep valt. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op
23 februari 2022 internationale bescherming genoot. Dat heeft eiser ook met het in beroep overgelegde document, een Oekraïens visum, geldig van 26 november 2008 tot en met
1 januari 2009, niet gedaan. Met dit document legt eiser niet uit waarom het standpunt van de staatssecretaris onjuist is, omdat uit dit document niet blijkt dat eiser op 23 februari 2022 een geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning had of internationale bescherming genoot in Oekraïne. De staatssecretaris is daarom terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser geen verblijfsrechten kan ontlenen aan de Richtlijn tijdelijke bescherming. De staatssecretaris heeft dan ook terecht overwogen dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van een opvolgende aanvraag en daarom terecht de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Rb. Den Haag 28 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6835 en ABRvS 16 mei 2023, 202302848/1/V2 en 202302848/2/V2.
3.Eiser wijst ter onderbouwing op ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32.