ECLI:NL:RBDHA:2024:2885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor bewaring, zoals vastgelegd in artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, voldoende zijn om het risico op onttrekking aan toezicht te onderbouwen. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 19 februari 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 1 maart 2024, die via telehoren werd gehouden, heeft eiser zijn bezwaren tegen de bewaring toegelicht. Hij stelde dat hij in vrijheid moest verblijven om gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor zijn asielaanvraag, en dat hij vreesde voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Algerije.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn claim dat hij niet op de juiste wijze Nederland is binnengekomen en dat hij niet wist dat hij terug moest keren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank wijst ook het verzoek om een lichter middel, zoals een meldplicht, af, omdat de gronden voor bewaring voldoende zijn en er geen persoonlijke belangen zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het kader van de asielprocedure en dat er geen redenen zijn om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6324

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 met behulp telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt dat het noodzakelijk is dat hij, voor het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag, in vrijheid verblijft. Eiser is in Algerije strafrechtelijk veroordeeld en dit vonnis ligt op dit moment nog bij de vertaler. Eiser stelt dat hem in Algerije een onevenredige straf boven het hoofd hangt. Het is in dat verband van belang dat de staatssecretaris beschikt over het originele vonnis. Hij stelt dat indien hij terug zal moeten keren naar Algerije sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM [1] . Ten aanzien van de gronden stelt eiser dat hij niet wist dat hij terug moest keren naar Algerije (3c). Verder heeft eiser bezwaar tegen grond 3i, hij kan niet terugkeren naar Algerije omdat hem daar een straf boven het hoofd hangt en terugkeer zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Hem kan daarom niet worden verweten dat hij niet wil terugkeren. Ten aanzien van grond 4c stelt eiser dat hij tijdens het gehoor op GoogleMaps heeft aangewezen waar hij bij zijn partner en kinderen verbleef. De staatssecretaris had daar vervolgens onderzoek naar moeten doen. Verder stelt eiser dat hij geld in Frankrijk heeft (4d) zodat ook deze grond hem niet kan worden tegengeworpen. Bovendien werkt eiser voor een tussenaannemer en beschikte hij zodoende over middelen. Eiser stelt dat, ook al zijn er voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen, er geen sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018 [2] , volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b, 3c, 3i, 4c en 4d, in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat er geen noodzaak zou bestaan om eiser in bewaring te houden voor het verkrijgen van deze gegevens en dat er ook geen risico op onttrekking bestaat, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij binnenkomst in Nederland gebruik heeft gemaakt van geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zodat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd. Verder is eiser meermaals met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich daarom aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. De staatssecretaris heeft terecht grond 3c aan eiser tegengeworpen, nu eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd heeft gekregen en eiser niet heeft voldaan aan de plicht om Nederland te verlaten. Dat eiser geen weet had van deze vertrekplicht volgt de rechtbank niet, de staatssecretaris stelt terecht dat uit de aanbiedingsbrief volgt dat het terugkeerbesluit op juiste wijze bekend is gemaakt. Bovendien is eiser ook in beroep en in hoger beroep gegaan tegen de meeromvattende beschikking waar het terugkeerbesluit deel van uitmaakt. Verder kan ook grond 3i aan eiser worden tegengeworpen, eiser heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. Dat er op dit moment geen terugkeerverplichting voor eiser bestaat omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend maakt niet dat deze grond niet kan worden tegengeworpen. Ook gedrag uit het verleden kan eiser worden tegengeworpen. In dit geval heeft eiser ook eerder te kennen gegeven dat hij niet wil terugkeren naar Algerije en heeft eiser ook laten zien dat hij niet wilde terugkeren door na het terugkeerbesluit niet te vertrekken en nog twee keer een asielaanvraag in te dienen. Ook de lichte gronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank aan eiser worden tegengeworpen. Eiser staat niet ingeschreven in de BRP, maar heeft ook op andere wijze niet aannemelijk gemaakt dat hij een vaste verblijfsplaats heeft. Het enkele feit dat eiser het huis van zijn partner op de kaart kan aanwijzen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar eisers verblijfsplaats volgt de rechtbank niet, nu eiser (in het gehoor) in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen of hij een vaste verblijfsplaats heeft, maar dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Dat eiser geld van een tante kan krijgen is daartoe onvoldoende, nu eiser niet over dit geld beschikt en het moet gaan om zelfstandige middelen van bestaan.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de bewaring een ultimum remedium is. Eiser heeft een partner waar hij traditioneel mee is gehuwd en heeft de zorg voor twee kinderen. Ook heeft hij goede redenen om te vrezen voor een reëel risico op een onmenselijke behandeling bij terugkeer. Eiser stelt dat de bewaring het moeilijker maakt voor hem om aannemelijk te maken dat hij deze vrees heeft. Bovendien bestaat er geen risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken omdat hij in zijn asielprocedure zit. Eiser wil daarom graag een meldplicht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Ook heeft eiser zich eerder meermaals aan het toezicht onttrokken. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank alle omstandigheden voldoende gemotiveerd betrokken bij de afweging of een lichter middel kon volstaan. De staatssecretaris heeft betrokken dat eisers vrouw en kinderen op dit moment ook in de asielprocedure zitten. Zij verblijven momenteel in Ter Apel. De staatssecretaris stelt terecht dat eiser vanuit bewaring contact kan onderhouden met hen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn vrouw de zorg voor de kinderen zonder eiser niet kan dragen. De staatssecretaris heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel, zoals een meldplicht op te leggen.
Voortvarendheid in het kader van de asielprocedure
6. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen [3] . De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het kader van de asielprocedure. Op 27 februari 2024 is eiser gehoord in het kader van zijn opvolgende aanvraag en op 29 februari 2024 heeft de staatssecretaris een voornemen uitgebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft dan ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.