ECLI:NL:RBDHA:2024:2800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
AWB24/3028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging opvang op Vrijheidsbeperkende locatie voor asielzoekers met medische noodzaak

Op 4 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, hierna verzoeker genoemd, tegen de beëindiging van zijn opvang op een Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) door het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COa). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en zijn gezin, die te maken hebben met ernstige medische problemen, zwaarder wegen dan de belangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij de beëindiging van de opvang.

Verzoeker had op 28 februari 2024 een beroepschrift ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat het COa had aangekondigd dat de opvang op de VBL per 5 maart 2024 zou eindigen. Verzoeker heeft medische stukken overgelegd die de noodzaak van opvang onderbouwen, gezien de zware handicaps van zijn dochter en de medische situatie van zijn gezin. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het COa en de staatssecretaris op de hoogte zijn van deze omstandigheden, maar dat het COa de beslissing over de opvang niet kan nemen, omdat deze onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) valt.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat, gezien de spoedeisendheid van de situatie en de medische omstandigheden, het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Dit betekent dat de opvang van verzoeker en zijn gezin niet mag worden beëindigd totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens zijn de verweerders gezamenlijk veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3028

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COa), alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerders
(gemachtigden: A. van Beurden en M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de brief van het COa van 27 februari 2024, waarin staat dat hun onderdak op de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) wordt beëindigd. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Gezien het spoedeisende karakter van deze zaak doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij brief van 27 februari 2024 heeft het COa aan verzoeker en zijn familieleden meegedeeld dat op 5 maart 2024 om 9.30 het onderdak op de VBL wordt beëindigd. Zij moeten op dat moment de COa-locatie verlaten.
2.2
Op 28 februari 2024 heeft verzoeker een beroepschrift ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat het COa zich dient te onthouden van beëindiging van de opvangvoorzieningen totdat op het beroep is beslist. Verzoeker heeft op 1 maart 2024 zijn verzoek toegelicht en aangegeven dat het gezin bestaat uit vader, moeder (beiden op leeftijd) en twee meerderjarige dochters. Vader is zwaar gehandicapt en aan bed gekluisterd. De jongste dochter is ook zwaar gehandicapt, is aangewezen op een rolstoel en behoeft frequente dialyse vanwege een ernstige nieraandoening. Ten behoeve van laatstgenoemde dochter is opnieuw een artikel 64-aanvraag gedaan, omdat de situatie de laatste tijd in ernstige mate is verslechterd. De dochter is op 28 februari 2024 met een ambulance naar de spoedeisende hulp overgebracht. Zowel het COa als de staatssecretaris (Dienst Terugkeer en Vertrek, DT&V) zijn op de hoogte zijn van de medische problematiek, die maakt dat niet op eenvoudige wijze aan terugkeer kan worden gewerkt. Verzoeker heeft medische stukken van de dochter overgelegd.
2.3
Het COa is gevraagd te reageren op voornoemd verzoek. Op 4 maart 2024 heeft het COa laten weten dat de VBL een onderdaklocatie is voor uitgeprocedeerde vreemdelingen met een vertrekplicht, en dat de locatie als zodanig buiten de werkingssfeer van Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva) valt. Niet het COa, maar DT&V is verantwoordelijk voor de beslissing omtrent wie wel en wie niet opvang krijgt in de VBL.
2.4
Ook de staatssecretaris is gevraagd naar een reactie. Op 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het verblijf op de VBL geen recht is dat voortvloeit uit de RVA en ook niet vrijblijvend is. Dit verblijf gaat gepaard met een maatregel op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000, zoals ook is opgelegd aan verzoeker en zijn familieleden op 10 januari 2023. In deze maatregel staat beschreven waar de vreemdeling zich aan moet houden, waaronder de medewerking aan vertrek, en er staat ook in dat dit een voorwaarde is voor opvang in de VBL. Vanaf het vertrekgesprek van 10 januari 2023 heeft verzoeker een duidelijk standpunt ingenomen dat hij niet meer wenst mee te werken. Daarom heeft DT&V geconcludeerd dat verzoeker niet actief meewerkt aan zijn vertrek en hierdoor niet meer voldoet aan de voorwaarden voor onderdak bij de VBL, zodat deze moet worden beëindigd op 5 maart 2024, aldus de staatssecretaris.
2.5
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de korte termijn tussen de beslissing van het COa, het moment van indienen van het verzoek en het moment waarop verzoeker en zijn familieleden de opvang zouden moeten verlaten, geen mogelijkheden om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het beëindigen van de opvang in de VBL. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich zal beperken tot een belangenafweging. Gelet op de met stukken onderbouwde medische omstandigheden binnen het gezin, zoals weergegeven in overweging 2.2, wegen de belangen van verzoeker en zijn gezin bij opschorting van de in de brief genoemde beëindiging van de opvang in de VBL naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment zwaarder dan de belangen van de staatssecretaris bij het beëindigen van de opvang in de VBL op zeer korte termijn, te weten per 5 maart 2024. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat de opvang niet mag worden beëindigd, en dus verzoeker en zijn familieleden de opvanglocatie niet hoeven te verlaten, tot op het beroep is beslist. Daarbij zal de voorzieningenrechter bevorderen dat de behandeling van het beroep zo snel mogelijk plaatsvindt.
2.6
In de toewijzing van het verzoek bestaat aanleiding om verweerders gezamenlijk te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de opvang van verzoeker en zijn familieleden niet mag worden beëindigd tot op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerders gezamenlijk in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van in totaal € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 4 maart 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
buiten staat te tekenen
Voorzieningenrechter
buiten staat te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.