ECLI:NL:RBDHA:2024:2794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/1316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Rijswijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning gelegen aan [adres 1] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 221.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 209.000. Daarnaast was er een geschil over de toezendplicht van de heffingsambtenaar, die volgens de belanghebbende niet was nageleefd.

Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank volgde de belanghebbende niet in zijn stelling dat andere vergelijkingsobjecten hadden moeten worden gebruikt, en oordeelde dat de door de belanghebbende aangedragen objecten minder geschikt waren ter onderbouwing van zijn standpunt.

Wat betreft de toezendplicht oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om gegevens over de objectonderdelen van de woning te verstrekken, omdat deze niet onder de toezendplicht vallen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 januari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 221.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 209.000. Voort is in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, tweede lid van de wet WOZ (de toezendplicht) heeft geschonden.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd met betrekking tot de woning zelf, dan wel over de in de matrix betrokken vergelijkingsobjecten, te weten portiekwoningen in hetzelfde complex als de woning. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de heffingsambtenaar andere vergelijkingsobjecten had moeten hanteren. De door belanghebbende aangedragen objecten zijn vanwege de gedateerde staat ( [adres 2] ), dan wel het feit dat zij beschikken een groter oppervlak en verder weg zijn gelegen van de woning ( [adres 3] respectievelijk [huisnummer] ) minder geschikt ter onderbouwing dan de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn aangevoerd, waardoor de heffingsambtenaar aan deze objecten voorbij mocht gaan.
Toezendplicht
4. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de gestelde schending van de toezendplicht enkel nog betrekking heeft op de waarde van de objectonderdelen. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte geen gegevens over de objectonderdelen van de woning verstrekt en hij verzoekt in dit kader om een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat deze gegevens zijn vermeld op het taxatieverslag dat per e-mail aan belanghebbende is verzonden. Belanghebbende betwist dat deze gegevens in het taxatieverslag stonden. Omdat de heffingsambtenaar de bijlage van de e-mail niet bij de stukken heeft gevoegd, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de gegevens van de objectonderdelen niet aan belanghebbende verstrekt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde dit echter ook niet, omdat deze gegevens niet onder de toezendplicht vallen. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld. [1] De toezendplicht is aldus niet geschonden.
Overig
5. Ter zitting heeft belanghebbende verder aangevoerd dat hij het verweerschrift niet, dan wel te laat heeft ontvangen en verzoekt ook in dit kader om een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Uit de administratie van de rechtbank blijkt echter dat dit verweerschrift meer dan tien dagen voor de zitting digitaal aan belanghebbende is verstrekt. Reeds daarom faalt deze grond. De jurisprudentie waar belanghebbende zich op beroept (ECLI:NL:GHSHE:2020:1739) betreft een andere situatie.
6. De indiening van het bezwaarschrift heeft minder dan twee jaar geleden plaatsgevonden. Voor een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn is dan ook geen aanleiding.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers rechter, in aanwezigheid van S. Liesveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.