ECLI:NL:RBDHA:2024:278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot Algerijnse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Akkas, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 2 januari 2024 heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om persoonlijk aanwezig te zijn, maar was hij vertegenwoordigd door zijn advocaat.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, ondanks het gebrek aan een schriftelijke vertaling van de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeert dat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn inbewaringstelling, mede door de inzet van een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, aangezien er een laissez-passer-traject is opgestart. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40228
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op een zitting behandeld. Eiser heeft een schriftelijke verklaring ondertekend waarin hij afstand doet van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat hij op het moment dat hij in bewaring werd gesteld geen schriftelijke vertaling heeft ontvangen van de maatregel van bewaring. Hierdoor is er sprake van een gebrek en moet er een belangenafweging gemaakt worden. Deze belangenafweging moet in het voordeel van eiser uitvallen, omdat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris.
3. De rechtbank overweegt het volgende. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 november 20231 overwogen dat uit
artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de staatssecretaris dat in dit geval heeft gedaan. De staatssecretaris heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser weliswaar een informatiefolder uitgereikt in de Arabische taal, maar niet is gebleken dat deze folder de redenen van zijn inbewaringstelling bevatten en de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen vermeld staan. Dat aan eiser een folder is uitgereikt in de Arabische taal is daarom niet voldoende. De staatssecretaris heeft niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb voortvloeiende informatieplicht. Hierdoor is er sprake van een gebrek.
4. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is aan eiser – met behulp van een tolk in de Arabische (Algerijnse) taal – meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. De rechtbank leidt hieruit af dat hij bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van zijn inbewaringstelling. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat ook overleg met hem gehad en namens hem kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de maatregel van bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring dragen.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije. Dat heeft de Afdeling in de uitspraak van 17 september 20211 bepaald. Daarbij komt dat eiser geen paspoort of ander identiteitsbewijs heeft, er is enkel een militaire kaart. In de uitspraken van deze rechtbank waarin is geoordeeld dat er wel zicht op uitzetting naar Algerije is, is er wel een (kopie van een) identiteitsbewijs.
8. De rechtbank ziet op dit moment voldoende concrete aanknopingspunten om in het geval van eiser aan te nemen dat er sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De staatssecretaris heeft vermeld dat er op 28 december 2023 een laissez- passer (lp)-traject is opgestart voor eiser. Bij de lp-aanvraag kan de kopie van de militaire identiteitskaart van eiser meegestuurd worden. Op deze kopie staat namelijk de naam, geboortedatum en een pasfoto van eiser. Deze kopie kan daarom gezien worden als een kopie van een identiteitskaart. Wel moet, voordat de lp-aanvraag wordt verstuurd, onderzocht worden of het opportuun is deze kopie mee te sturen. Hierbij wordt onderzocht of eiser daarmee bij terugkeer naar Algerije geen gevaar loopt. De lp-aanvraag zal vervolgens op 4 of 5 januari 2024 naar de Algerijnse ambassade worden verstuurd. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat er recent twee gedwongen uitzettingen met een lp naar Algerije hebben plaatsgevonden. Er staat nog een gedwongen uitzetting met een lp gepland op 8 januari 2024. Gezien deze recente ontwikkelingen en mede gelet op het voorhanden zijn van de kopie van de militaire identiteitskaart, is de rechtbank van oordeel dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was2. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.