ECLI:NL:RBDHA:2024:2751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Tunesische vreemdeling na vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tunesische vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser had op 18 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 28 februari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank moest beoordelen of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep, aangezien de staatssecretaris had gesteld dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De staatssecretaris overhandigde bewijs dat eiser op 3 en 24 januari 2024 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers als met onbekende bestemming vertrokken was gemeld. De gemachtigde van eiser gaf schriftelijk aan geen contact meer te hebben kunnen krijgen met eiser, maar stelde dat er toch procesbelang bestond omdat het beroep zich richtte op een procedurehandeling.

De rechtbank oordeelde dat, volgens vaste rechtspraak, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de staatssecretaris te informeren, er in beginsel van uit wordt gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. De rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, en dat de gemachtigde onvoldoende had toegelicht waarom er toch procesbelang zou moeten zijn. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld en eiser geen proceskostenvergoeding kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 18 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 5 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
2.1.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft de staatssecretaris in beroep een
printscreenvanuit het eigen registratiesysteem overgelegd, waaruit blijkt dat eiser op 3 en 24 januari 2024 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. Dit is namens eiser niet betwist.
2.2.
De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd schriftelijk aangegeven dat hij geen contact meer heeft kunnen krijgen met eiser. Namens eiser stelt hij zich op het standpunt dat er desondanks wel een procesbelang bestaat omdat het door eiser ingestelde beroep zich richt “op een procedurehandeling”. Eiser stelt immers dat de staatssecretaris zijn aanvraag buiten behandeling had moeten stellen, dan wel niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van kennelijk ongegrond.
2.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. [1] Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes dit in dit kader moeten worden gemaakt.
2.4.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en de informatie van de gemachtigde van eiser, neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser onvoldoende toegelicht waarom het feit dat het beroep ziet “op een procedurehandeling” maakt dat er in dit geval wel procesbelang moet worden aangenomen. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om in het geval van eiser toch wel procesbelang aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.