ECLI:NL:RBDHA:2024:2742
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen
In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit houder, op 17 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 21 juli 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 9 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in deze procedure geoordeeld dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daar niet om hebben verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden.
De rechtbank heeft vervolgens de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in overweging genomen. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 17 juni 2023, met negen maanden heeft verlengd op basis van het WBV 2022/22, omdat er een grote instroom van asielaanvragen was.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de verlengde beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.