ECLI:NL:RBDHA:2024:270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag met het besluit van 30 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser, van Turkse nationaliteit en aanhanger van de Koerdische partij HDP, had eerder op 20 december 2022 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, wat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het verzoek om terugname niet tijdig heeft ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling mag nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het terugnameverzoek pas op 10 augustus 2023 heeft ingediend, terwijl dit uiterlijk op 6 augustus 2023 had moeten gebeuren. Hierdoor is de staatssecretaris in gebreke gebleven en moet hij de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling nemen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent eiser een vergoeding voor de proceskosten toe, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De kosten worden vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.34420, op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
4.1.
Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is aanhanger van de Koerdische partij HDP en tegen de gevestigde orde in Turkije. Eiser laat zich op sociale media kritisch uit over de Turkse autoriteiten. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 20 december 2022 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De staatssecretaris heeft op 10 augustus 2023 bij Zwitserland een verzoek om terugname. De Zwitserse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 11 augustus 2023 aanvaard.
Heeft de staatssecretaris het verzoek om terugname tijdig ingediend?
5. Eiser voert op zitting aan dat het claimverzoek van 10 augustus 2023 door Nederland te laat is ingediend en dat om die reden Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. [2] Eiser wijst er in dit verband op dat hem 2 juni 2023 een zogenoemde loopbrief is uitgereikt. Deze loopbrief moet worden aangemerkt als proces-verbaal als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening waaruit volgt dat eiser om asiel heeft verzocht. Dit is het beginpunt van de termijnen voor overname en terugname binnen de Dublinprocedure. De Eurodac-verordening bepaalt dat de lidstaat zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming de vingerafdrukken van de vreemdeling toe moet voegen aan het centrale systeem ter verificatie, waarna uiterlijk binnen 24 uur een Eurodac-treffer had moeten komen. Dit betekent dat de staatssecretaris dit op uiterlijk 6 juni 2023 had moeten doen. Dit heeft de staatssecretaris echter nagelaten. Had de staatssecretaris dit wel tijdig gedaan, dan had dit eerder een Eurodac-treffer opgeleverd. Het niet tijdig doorzenden van eisers vingerafdrukken moet voor rekening en risico komen van de staatssecretaris. Er moet daarom uitgegaan worden van een fictieve Eurodac-treffer op 6 juni 2023. De staatssecretaris had vervolgens binnen twee maanden een verzoek om terugname moeten indien bij de Zwitserse autoriteiten, dus op uiterlijk 6 augustus 2023. Dit heeft de staatssecretaris echter pas op 10 augustus 2023 gedaan.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. [3] Ten eerste heeft de staatssecretaris op 10 augustus 2023, dus binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer van 18 juni 2023, een claimverzoek verstuurd naar de autoriteiten van Zwitserland. Ten tweede betoogt de staatssecretaris dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend, namelijk binnen drie maanden na indiening van het verzoek om internationale bescherming. Eisers loopbrief dateert van 2 juni 2023. De staatssecretaris had daarom tot 2 september 2023 om een claimverzoek uit te brengen. Nu dit op 10 augustus 2023 is gebeurd, is er tijdig geclaimd
.Tot slot stelt de staatssecretaris zich op zitting op het standpunt dat het door eiser aangevoerde een nieuwe beroepsgrond is en niet aansluit bij dat wat in de zienswijze en beroepsgronden is aangevoerd. Om die reden is het in strijd met de goede procesorde.
5.2.
De rechtbank volgt niet het betoog van de staatssecretaris op zitting dat sprake is van strijd met de goede procesorde omdat door eiser een nieuwe beroepsgrond wordt aangevoerd en deze beroepsgrond niet aansluit bij de zienswijze en eerdere beroepsgronden. De beroepsgrond ziet niet op eiser betreffende individuele omstandigheden die eerder naar voren hadden moeten worden gebracht maar betreft een algemene uitleg van het recht. Overigens heeft de staatssecretaris op zitting inhoudelijk op de beroepsgrond gereageerd.
6. De vraag die voorligt is welke termijn geldt voor het indienen van een terugnameverzoek en wanneer deze termijn aanvangt. Daarna kan worden beoordeeld of het terugnameverzoek aan Zwitserland in eisers geval tijdig is ingediend.
6.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 november 2023. [4] In deze uitspraak oordeelde deze rechtbank dat de termijnen die in artikel 9 van de Eurodac-verordening zijn vastgelegd om de verantwoordelijkheid van de lidstaat te bepalen geen fatale termijnen zijn. Echter met het oog op de doelstellingen van de Dublinverordening heeft de rechtbank geoordeeld dat deze termijn wel bepalend is voor het aanvangen van de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek als bedoeld in artikel 23, tweede, eerste alinea van de Dublinverordening. [5] De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening zo gelezen moet worden dat de twee-maandentermijn aanvangt op het moment dat er uiterlijk een Eurodac-treffer had moeten zijn, dus (72 + 24 =) 96 uur nadat de asielaanvraag is gedaan.
6.2.
Dit betekent in het geval van eiser dat uiterlijk op 5 juni 2023 de vingerafdrukken naar het Eurodac-systeem verzonden hadden moeten worden, waarna uiterlijk binnen 24 uur een Eurodac-treffer had moeten komen. Vanaf dat moment had de staatssecretaris op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening twee maanden voor het indienen van een overnameverzoek. Dat betekent dat de staatssecretaris het terugnameverzoek uiterlijk op 6 augustus 2023 bij Zwitserland had moeten indienen. De staatssecretaris heeft het terugnameverzoek op 10 augustus 2023 en dus na die maximale termijn ingediend. Omdat het terugnameverzoek niet tijdig is ingediend, is Nederland op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening met ingang van 7 augustus 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek.
6.3.
De rechtbank overweegt daarnaast, tevens onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 november 2023, dat artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, in tegenstelling tot de procedure bij overname van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, geen uiterste termijn stelt van drie maanden voor het indienen van een terugnameverzoek gerekend vanaf de datum van het asielverzoek. In artikel 23, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening staat uitdrukkelijk dat de termijn van drie maanden geldt
ingeval van ander bewijsdan de gegevens uit het Eurodac systeem. Dat in tegenstelling tot artikel 21, eerste lid, eerste alinea, waarin de uiterste termijn van drie maanden niet gekoppeld is aan het soort bewijs waar het overnameverzoek op is gebaseerd. Een letterlijke lezing van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening geeft daarom geen uitsluitsel over de vraag die voorligt. Om die reden volgt de rechtbank niet het betoog van de staatssecretaris dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend nu het verzoek binnen drie maanden na het verzoek om internationale bescherming is ingediend.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris moet, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser.
8. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening.
3.Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.Rb. Den Haag, zp. Arnhem 22 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18121.
5.In artikel 9, eerste lid, tweede alinea van de Eurodac-verordening en artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening staan uitzonderingen op deze totale termijn van 96 uur maar nu de staatssecretaris niet heeft aangevoerd dat een van die uitzonderingen van toepassing is, gaat de rechtbank uit van een termijn van 96 uur.