ECLI:NL:RBDHA:2024:269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist. De termijn was met drie maanden verlengd, maar is inmiddels verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 19 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris verbeurde bestuurlijke dwangsommen moet betalen aan eiser, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan dwangsommen heeft verbeurd, en dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet-tijdig nemen van een besluit vernietigd, en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50. Daarnaast moet de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18456

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: L. el Razouki).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag
tot verlening van een mvv [1] in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 14 maart 2022. Verweerder had op grond
van artikel 2u, eerste lid, van de Vw [3] uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Verweerder heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is verstreken zonder dat een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 19 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
3. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van
een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een
uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17
maart 2023. [4] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
een langere termijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank hanteert daarbij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de eerder genoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem.
5. In dit geval heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat hij voornemens is om DNA-onderzoek op te starten. Verweerder heeft daarom in zijn verweerschrift van 12 juli 2023 verzocht om een beslistermijn van zestien weken om een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank acht deze termijn op zich redelijk, maar houdt anderzijds ook rekening met de inmiddels verstreken tijd sindsdien. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
6. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke
dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17
van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen
heeft verbeurd.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat
verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn
wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
8. Het beroep is kennelijk gegrond. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de
rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag ten behoeve van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen
voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen
ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50
(vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.