ECLI:NL:RBDHA:2024:269
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist. De termijn was met drie maanden verlengd, maar is inmiddels verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 19 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris verbeurde bestuurlijke dwangsommen moet betalen aan eiser, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan dwangsommen heeft verbeurd, en dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet-tijdig nemen van een besluit vernietigd, en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50. Daarnaast moet de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.