ECLI:NL:RBDHA:2024:268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres op 23 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 8 januari 2024 uitspraak gedaan. Eiseres had haar aanvraag op 16 november 2022 ingediend, maar de staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 90 dagen beslist. De termijn is met drie maanden verlengd, maar ook daarna is er geen besluit genomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 6 juni 2023 in gebreke gesteld, waarna zij meer dan twee weken later beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven en heeft op grond van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van vier weken opgelegd waarbinnen een besluit moet worden genomen. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet-tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: I. Azar).

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot verlening van een mvv [1] in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft het verzoek gedaan om van betaling van het griffierecht te worden
vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op het door
eiseres ondertekende formulier ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te
wijzen. Van eiseres zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 16 november 2022. Verweerder had op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vw [3] uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Verweerder heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is verstreken zonder dat een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 6 juni 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [4] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank hanteert daarbij de
uitgangspunten zoals geformuleerd in de eerder genoemde uitspraak van zittingsplaats
Arnhem.
6. In dit geval heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat nader onderzoek niet nodig is. Verweerder heeft daarom in zijn verweerschrift van 13 juli 2023 verzocht om een beslistermijn van vier weken om een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank acht deze termijn redelijk. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
7. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke
dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 7.500.
9. Het beroep is kennelijk gegrond. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag ten behoeve van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen
voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50
(vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.