ECLI:NL:RBDHA:2024:267
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres op 15 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres heeft op 30 juni 2023 de gronden bij haar beroep ingediend, waarna verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateert dat eiseres tijdig de beroepsgronden heeft ingediend, waardoor het primaire standpunt van verweerder niet slaagt. Eiseres had haar aanvraag op 10 oktober 2022 ingediend, en verweerder had op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn was met drie maanden verlengd, maar is verstreken zonder dat een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 4 mei 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld.
De rechtbank legt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit, en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50, evenals de vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 184.