ECLI:NL:RBDHA:2024:2582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse nationaliteit met herhaalde aanvragen en beoordeling van materiële deprivatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 8 september 2020 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank heeft eerder in verschillende uitspraken de asielaanvragen van eiser niet-ontvankelijk verklaard, waarbij verweerder telkens werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank concludeert dat verweerder in de laatste procedure, met het besluit van 13 december 2023, de asielaanvraag opnieuw niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

De rechtbank heeft op 29 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die rechtens relevant zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn gezin in een situatie van materiële deprivatie verkeren, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat de procedure enkel betrekking heeft op de problemen die eiser bij terugkeer naar Nigeria zal ondervinden, en dat verweerder niet ambtshalve hoeft te oordelen over de mogelijkheid van een verblijfsvergunning op andere gronden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39786 (beroep) en NL23.39787 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 8 september 2020 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
Met het besluit van 22 april 2021 heeft verweerder deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. In haar uitspraak van 7 oktober 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep daartegen gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen [1] .
2.1.
Met het besluit van besluit van 5 oktober 2022 heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. In haar uitspraak van 9 december 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep daartegen gegrond verklaard, het besluit vernietigd, en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen [2] . Overigens heeft zittingsplaats Utrecht bij uitspraak van dezelfde dag het beroep van de partner van eiser ( [naam 1] ) en de kinderen ( [naam 2] en [naam 3] ) ongegrond verklaard [3] . De Afdeling [4] heeft het hoger beroep van eisers partner ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd [5] .
2.2.
Met het besluit van 15 mei 2023 heeft verweerder eisers asielaanvraag opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. In haar uitspraak van 21 juni 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep daartegen gegrond verklaard, het besluit vernietigd, en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen [6] .
2.3.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 december 2023 de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure opnieuw niet-ontvankelijk verklaard [7] .
2.4.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op zijn beroep is beslist.
2.5.
De rechtbank heeft deze zaken op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en S. Singh als tolk. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging hieraan vooraf
4. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum 1] 1988. Hij heeft op 9 maart 2018 een eerste asielaanvraag ingediend, samen met zijn partner [naam 1] . Samen hebben zij twee dochters: [naam 2] is geboren op [datum 2] 2018 en [naam 3] op [datum 3] 2020.
4.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader lid was van de PDP, een oppositiepartij in Nigeria. Eiser is in 2013 ook lid geworden van de PDP en heeft politieke activiteiten ontplooid. Kort nadat hij lid was geworden is eiser in juli 2013 benaderd om in een ander dorp verkiezingsfraude te plegen en met een geweer te schieten. Eiser heeft dat geweigerd en is ondergedoken uit angst voor leden van zijn partij. Eisers vader is neergeschoten terwijl hij ondergedoken zat. Daarop is eiser gevlucht, hij vreest bij terugkeer voor vervolging door de PDP. Tijdens zijn vlucht is eiser ook slachtoffer geworden van een mensenhandelaar. Ook van deze mensenhandelaar heeft eiser bij terugkeer te vrezen. In Italië heeft eiser zijn partner ontmoet, met wie hij samen een dochtertje heeft gekregen. Eiser vreest dat bij terugkeer zijn dochtertje zal worden besneden.
4.2.
Samengevat heeft verweerder zich in de eerste asielprocedure van eiser op het standpunt gesteld dat eisers lidmaatschap van de PDP en de daaruit voortvloeiende problemen met die partij niet geloofwaardig zijn. Subsidiair vindt verweerder het niet aannemelijk dat de PDP na het verloop van vijf jaren nog belangstelling zou hebben voor eiser. Verder hebben de gestelde problemen met de mensenhandelaar niet plaatsgevonden in Nigeria en zijn dus niet relevant. De vrees voor besnijdenis van zijn dochters is onvoldoende zwaarwegend. Eisers aanvraag is met het besluit van 17 oktober 2018 afgewezen als ongegrond, zijn beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard [8] , en de Afdeling heeft deze uitspraak bevestigd op 10 april 2019 [9] .
4.3.
Eiser is van 22 augustus 2018 tot 17 april 2019 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking als genoemd in hoofdstuk B8 Vc [10] (tijdelijke humanitaire gronden). De beëindiging van deze vergunning is in rechte vast komen te staan door uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling [11] .
Vergewisplicht
5. Bij zijn opvolgende aanvraag van 8 september 2020 heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
a. a) een ‘Station/Crime Diary Extract’ van een verklaring van de zus van eiser ( [naam 4] ) bij de Ajao Estate Police Station van de Nigeriaanse politie van 9 april 2019;
b) een ‘Extract from Crime Diary’ van de Deputy commissioner of Police van de Nigeriaanse politie van 10 juni 2020;
c) een verzendbewijs van FedEx van 4 augustus 2020.
Volgens eiser blijkt uit deze documenten dat hij en zijn gezin gevaar lopen als zij terug moeten keren naar Nigeria.
5.1.
Verweerder heeft in alle besluiten over deze asielaanvraag het standpunt ingenomen dat deze aanvraag niet-ontvankelijk is omdat de documenten die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Dit is met name gebaseerd op het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten van 14 oktober 2020, waaruit volgt dat het document van 9 april 2019 vals is bevonden.
De rechtbank heeft in de bovenvermelde uitspraken van 7 oktober 2021, 9 december 2022 en 21 juni 2023 geoordeeld dat verweerder niet voldaan heeft aan zijn vergewisplicht en dat hij Bureau Documenten nader diende te bevragen over de totstandkoming van de conclusie.
5.2.
Verweerder heeft een kopie van een ‘vergewisbrief’ van 6 februari 2023 aan eiser verstrekt. Hieruit blijkt dat de medewerker van TOELT [12] die het onderzoek heeft vergewist, de achterliggende stukken van het documentonderzoek heeft ingezien en in de vergewisbrief vastgelegd dat op grond daarvan de conclusies in de verklaring van onderzoek kunnen worden onderschreven. Met eiser komt de rechtbank daarmee tot de conclusie dat verweerder hiermee alsnog heeft voldaan aan zijn vergewisplicht.
5.3.
Voor zover eiser zich in deze procedure op het standpunt stelt dat de vergewisplicht zover strekt dat verweerder had dienen uit te (laten) zoeken of het document misschien op een andere wijze dan gebruikelijk is afgegeven door de Nigeriaanse autoriteiten vanwege corona-perikelen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Een nadere vergewisplicht kan aangewezen zijn als de vreemdeling gemotiveerd betwist dat het onderzoek van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel de conclusies gemotiveerd betwist. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd en ook anderszins geen twijfel gezaaid bij de inhoudelijke juistheid van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten. Dat, zoals eiser ter zitting nog heeft aangevoerd, het vanwege de kosten moeilijk is om een contra-expertise te laten opstellen – wat daarvan ook zij – ontslaat eiser niet van zijn verantwoordelijkheid om de zorgvuldigheid van het onderzoek van Bureau Documenten dan wel de conclusies van dit onderzoek gemotiveerd te betwisten.
5.4.
Wat hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het politiedagrapport geen echt origineel document is. Ook kan niet worden vastgesteld wat de inhoud van de overgelegde envelop is. Het overleggen van de envelop vormt geen onderbouwing voor de authenticiteit dan wel de inhoud van het overlegde Dagrapport van het Ajao Estate Police Station. Het standpunt van eiser dat verweerder de inhoud van het document desondanks dient te betrekken in zijn beoordeling volgt de rechtbank niet omdat vast staat dat het document niet origineel is en niet is afgegeven door de bevoegde instantie. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die rechtens relevant zijn bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Termijn
6. Eiser voert aan dat het besluit geen stand kan houden omdat verweerder niet is ingegaan op wat hij heeft aangevoerd in de zienswijze over de termijnoverschrijdingen en de lange duur van deze asielprocedure. Omdat verweerder de opdracht van de rechtbank negeert en niet binnen de gestelde termijn een beslissing neemt, is de rechtstaat in het geding.
6.1.
Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft in haar uitspraak van 29 november 2023 al vastgesteld dat sprake was van een termijnoverschrijding en verweerder een rechterlijke dwangsom opgelegd. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in zijn zienswijze de lange duur van de asielprocedure heeft gekoppeld aan zijn standpunt dat eiser en zijn gezin ernstig zijn geschaad door de spanning en onzekerheid, slechte leefomstandigheden en ernstige tekortkomingen. Verweerder is hier in het bestreden besluit wel op ingegaan, zodat geen sprake is van een motiveringsgebrek. Voor zover al sprake is van een gebrek, is eiser hier niet in zijn belangen geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Materiële deprivatie
7. Eiser wijst erop dat de rechtbank tot drie maal toe het besluit op zijn asielaanvraag heeft vernietigd vanwege onzorgvuldig onderzoek door verweerder. Ook heeft verweerder de beslistermijnen meerdere keren overschreden. Eiser stelt dat hij en zijn gezin hierdoor in een staat van materiële deprivatie zijn geraakt, een unierechtelijk begrip zoals beschreven wordt in de arresten Jawo [13] en M.S.S [14] . Zij leven al jaren in spanning, onzekerheid en stress. Zij kunnen geen leven opbouwen, weggestopt in een AZC. Verweerder heeft op geen enkele wijze de belangen van het gezin meegewogen, of de belangen van de kinderen genoemd. De menselijke maat ontbreekt in het besluit. Eiser verwijst naar meerdere rapporten [15] waaruit blijkt dat zijn dochter [naam 2] ernstige psychische problemen heeft. Eiser en zijn gezin zijn buiten hun wil en eigen keuzes om in deze situatie terecht gekomen.. Er is onvoldoende toegang tot psychische of medische zorg voor het gezin. Ook is sprake van onverschilligheid van de zijde van de Nederlandse autoriteiten. Ter onderbouwing wijst eiser op het AIDA country rapport over Nederland van 1 april 2023 en het kort geding dat VWN tegen het CoA [16] heeft aangespannen omdat de huidige opvang ondermaats is en in strijd is met de Opvangrichtlijn. Ook is de IND structureel onderbezet waardoor procedures zeer lang duren. Ter zitting heeft eiser gesteld dat deze omstandigheden tot gevolg dienen te hebben dat hen alsnog verblijf moet worden toegestaan.
7.1.
De rechtbank begrijpt dat eiser en zijn gezin in de afgelopen drie en half jaar veel stress, onzekerheid en verdriet hebben gehad, met name vanwege de lange duur van hun verblijfsprocedure en de medische problemen van [naam 2] . Los van de vraag of hun omstandigheden dusdanig schrijnend zijn dat eiser niet kan voorzien in de meest elementaire behoeften waardoor eiser en zijn gezin verkeren in een situatie van materiële deprivatie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze procedure niet gehouden was deze omstandigheden te betrekken in zijn beoordeling. Deze procedure betreft immers een opvolgende asielaanvraag en ziet enkel op de problemen die eiser bij terugkeer in Nigeria zal ondervinden. Verweerder is niet ambtshalve gehouden te oordelen of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM [17] . Daarom kunnen de door eiser aangevoerde omstandigheden niet leiden tot inwilliging van de gevraagde vergunning.
Voor zover eiser betoogt dat hem op grond van omstandigheden die zich in Nederland afspelen verblijf moet worden toegestaan, kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk te behandelen en te beoordelen of eiser op andere gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
8.1.
Omdat op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8.2.
Gelet op de uitkomst van het beroep bestaat in beide zaken geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL21.6467
2.NL22.20510
3.NL22.20458
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.202300140/1/V3
6.NL23.641
7.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
8.Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, NL18.19678
9.201901763/V2
10.Vreemdelingencirculaire 2000
11.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 25 juni 2020 AWB19/10104, bevestigd door de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020 202004144/1/V2
12.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal
13.Het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 in de zaak van Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218
14.Het arrest van het Europese hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 201, in de zaak van M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609
15.Rapporten van het Sylvia Toth centrum, UMC Utrecht, van de polikliniek Kindergeneeskunde St. Jansdaal, van het Centrum Jeugd en Gezin, van de Jeugd GGZ