ECLI:NL:RBDHA:2024:2564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn om te veronderstellen dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank heeft de zware gronden 3a, 3c, 3d, 3e en 3i, evenals de lichte gronden 4c en 4d, in samenhang bezien en geconcludeerd dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op de rechten van de ongeboren vrucht en het arrest Chavez-Vilchez verworpen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn partner en de zwangerschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, aangezien de Algerijnse autoriteiten hebben ingestemd met het afgeven van een laissez-passer voor eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

alias
[naam 2],
geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de lichte gronden 4b en 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de zware gronden 3a, 3c, 3d, 3e en 3i en de lichte gronden 4c en 4d in samenhang bezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers, eiser heeft verklaard niet in het bezit te zijn van geldige grensoverschrijdingsdocumenten of een paspoort, daarom heeft de staatssecretaris eiser terecht tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). De staatssecretaris heeft eiser ook terecht tegengeworpen dat hij een terugkeerbesluit met inreisverbod opgelegd heeft gekregen, en geen gevolg gegeven zijn verplichting tot terugkeer (3c). Tevens verklaart eiser niets te hebben ondernomen om aan documenten te komen en ook absoluut geen contact te willen met het consulaat van Algerije of Marokko (3d). De staatssecretaris heeft eiser ook terecht tegengeworpen dat hij gebruik heeft gemaakt van verschillende aliassen en nationaliteiten (3e) en dat eiser in verschillende vertrekgesprekken heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Algerije of Marokko (3i). De staatssecretaris heeft eiser ook terecht tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De rechtbank oordeelt dat de lichte grond 4f niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd nu uit de motivering van de staatssecretaris onvoldoende blijkt dat eiser arbeid heeft verricht in strijd met de Wav. De enkele verklaring van eiser dat hij voor mensen met auto’s heeft gewerkt is daarvoor onvoldoende.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de eerdere verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [1] De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken en dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
5.1.
Het beroep van eiser op de rechten van de ongeboren vrucht [2] en het arrest Chavez-Vilchez [3] slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende concreet heeft gemaakt dat hij een partner heeft en dat hij samen met zijn partner een kind verwacht. Er zijn geen personalia van zijn partner bekend en evenmin is er een bewijsstuk aanwezig dat zij zwanger is. De rechtbank is tevens niet gebleken van een door eiser erkend kind of van een lopende, zogenoemde, Chavez-aanvraag.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft op dag vier van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling verricht, door een vertrekgesprek met eiser te voeren op 15 februari 2024. Vervolgens is een dag later, op 16 februari 2024, een vluchtaanvraag verstuurd en is op 17 februari 2024 een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris aangegeven dat er nog geen vluchtdatum is gepland, maar dat deze op korte termijn wordt verwacht.
Zicht op uitzetting
7. De rechtbank overweegt dat op 15 mei 2023 aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd waarin is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Marokko. Op 17 februari 2024 is het terugkeerbesluit aangevuld en vermeld dat eiser dient terug te keren naar Algerije. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het geval van eiser ontbreekt, nu de Marokkaanse autoriteiten op 7 februari 2024 hebben laten weten dat zij de identiteit en nationaliteit van eiser niet kunnen bevestigen. De rechtbank overweegt voorts dat zicht op uitzetting naar Algerije in het geval van eiser kan worden aangenomen. Uit de Note verbale van 8 februari 2024 leidt de rechtbank af dat de Algerijnse autoriteiten instemmen met het afgeven van een laissez-passer voor eiser. Nu er tevens een vluchtaanvraag voor eiser is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser niet ontbreekt.
Conclusie en gevolgen
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
2.Artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Zie het arrest van het Hof van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.