ECLI:NL:RBDHA:2024:2563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.21558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tijdelijke bescherming voor Oekraïense eiser op basis van peildatum en doelgroepen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 december 2023 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet onder de doelgroepen valt die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming in Nederland. Eiser, die Oekraïne op 17 september 2021 had verlaten voor grensarbeid in Hongarije, stelde dat hij zijn verblijfsplaats niet definitief had verplaatst en dat hij altijd terugkeerde naar Oekraïne. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, omdat hij voor de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne heeft verlaten en niet in de relevante periode naar de EU is afgereisd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet onder één van de doelgroepen valt die recht hebben op tijdelijke bescherming. Eiser's argumenten dat het Uitvoeringsbesluit in strijd is met de Richtlijn en het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank benadrukt dat de peildatum in het Uitvoeringsbesluit niet in strijd is met de Richtlijn, omdat deze is vastgesteld op basis van de situatie van Oekraïense onderdanen die voor de militaire invasie in Oekraïne verbleven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21558

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D. Gokcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de staatssecretaris om aan hem tijdelijke bescherming te verlenen als bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit). [2]
1.1.
De staatssecretaris heeft eisers aanvraag om tijdelijke bescherming met het besluit van 12 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Valt eiser onder één van de doelgroepen voor tijdelijke bescherming?
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser niet onder één van de doelgroepen valt die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming in Nederland. Eiser heeft Oekraïne namelijk voor de peildatum van 27 november 2021 verlaten voor grensarbeid in Hongarije en niet is gebleken dat hij daarna nog in Oekraïne is geweest. Gelet hierop valt eiser volgens de staatssecretaris niet onder één van de doelgroepen in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
5.1.
Eiser voert aan dat hij weliswaar grensarbeid verrichte in Hongarije, maar dat hij zijn verblijfsplaats niet definitief heeft verplaatst. Volgens eiser keerde hij altijd weer terug naar zijn thuisland Oekraïne. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser zijn Oekraïense binnenlandse paspoort overgelegd. Hieruit volgt volgens eiser dat hij wel valt onder één van de doelgroepen zoals bepaald in de Richtlijn.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank acht hiertoe het volgende van belang. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt op welke personen de tijdelijke bescherming van toepassing is. Ten aanzien van Oekraïense onderdanen gaat het om personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie en dus Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. Nederland heeft artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het VV. Daarin geeft Nederland een ruimere uitleg van de doelgroep die aanspraak maakt op tijdelijke bescherming. In artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV staat dat vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie (EU) zijn afgereisd, recht hebben op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Het is niet in geschil dat eiser op 17 september 2021 uit Oekraïne is vertrokken om in Hongarije te werken, wat betekent dat hij eerder dan 26 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Ook is eiser niet in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar de EU afgereisd. Gelet hierop volgt de rechtbank de conclusie van de staatssecretaris dat eiser niet valt onder één van de doelgroepen als bedoeld in artikel 3.9a van het VV.
5.3.
Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat hij tijdens zijn grensarbeid in Hongarije nog in Oekraïne verbleef in de zin van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit, volgt de rechtbank dit betoog niet. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat hij na zijn vertrek op 17 september 2021 nog is teruggekeerd naar Oekraïne en de enkele stelling dat hij als grensarbeider altijd weer terugkeerde naar Oekraïne is hiertoe onvoldoende. Ook eisers stelling dat hij zijn verblijfsplaats niet definitief heeft verplaatst, maakt niet dat hij alsnog onder één van de doelgroepen valt. Artikel 2, eerste lid, onder a, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt immers dat het gaat om Oekraïense onderdanen die voor de peildatum in Oekraïne
verbleven. De rechtbank is van oordeel dat het daarbij gaat om feitelijk verblijf in Oekraïne en niet om de omstandigheid dat eiser wellicht niet definitief naar Hongarije is verhuisd. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris daarom op goede gronden tot de slotsom gekomen dat eiser niet onder één van de doelgroepen valt die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming in Nederland.
Is het Uitvoeringsbesluit onrechtmatig?
6. Eiser stelt dat het Uitvoeringsbesluit in strijd is met de Richtlijn en het Unierechtelijke evenredigheids- dan wel gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser hebben op grond van het Uitvoeringsbesluit niet alle ontheemden (in de zin van artikel 2 van de Richtlijn) recht op tijdelijke bescherming, doordat een peildatum wordt gehanteerd. Eiser is immers ook ontheemd nu hij niet meer terug kan keren naar Oekraïne, maar doordat hij Oekraïne op 17 september 2021 heeft verlaten kan hij geen beroep doen op de tijdelijke bescherming. Daarnaast stelt eiser dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden omdat het doel van de richtlijn – het beschermen van ontheemden – wordt ondermijnd door de peildatum zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser niet tot één van de doelgroepen behoort die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming. Daarmee is ook de vraag of het Uitvoeringsbesluit in strijd is met de Richtlijn of het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel niet relevant in het geval van eiser.
6.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het afwijzende besluit op de aanvraag van eiser gebaseerd is op het onderliggende Uitvoeringsbesluit als zodanig, waardoor de daartegen gerichte beroepsgronden beoordeeld kunnen worden in de onderhavige procedure.
6.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het Uitvoeringsbesluit strijdig is met de Richtlijn. Eiser verwijst naar artikel 2, sub c, van de Richtlijn, waaruit volgt dat onder ‘ontheemden’ onderdanen dan wel staatlozen moeten worden verstaan die hun land of regio van oorsprong hebben moeten verlaten of geëvacueerd zijn en wier terugkeer onmogelijk is gezien de situatie in dat land en die eventueel kunnen vallen onder de toepassing van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Daaronder vallen volgens artikel 2, sub c, van de Richtlijn in het bijzonder personen die uit een door gewapend conflict of inheems geweld getroffen gebied hebben moeten vluchten en personen die ernstig gevaar lopen dan wel slachtoffer zijn geweest van systematische of algemene schending van de mensenrechten. Hieruit leidt de rechtbank af dat het moet gaan om onderdanen van derde landen of staatlozen die genoodzaakt waren hun land of regio van oorsprong te verlaten, bijvoorbeeld als gevolg van een gewapend conflict. Het Uitvoeringsbesluit is vervolgens van toepassing verklaard op een aantal categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie in Oekraïne die op die datum begon. De rechtbank overweegt dat het voorgaande niet noopt tot de conclusie dat de peildatum in het Uitvoeringsbesluit strijdig is met het bepaalde in artikel 2 van de Richtlijn, aangezien onder ‘ontheemden’ de Oekraïense onderdanen worden verstaan die in Oekraïne verbleven voor het uitbreken van de militaire invasie en zij dus hun land (om die reden) hebben moeten verlaten.
6.4.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel treft ook geen doel. De situatie van Oekraïners die om andere redenen dan het uitbreken van het conflict dat land hebben verlaten is immers niet vergelijkbaar met de situatie van Oekraïense onderdanen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie. Dat in het Uitvoeringsbesluit als peildatum de datum van het begin van de militaire invasie wordt gehanteerd, leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot een schending van het gelijkheidsbeginsel.
6.5.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het hanteren van de peildatum in het Uitvoeringsbesluit een schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert. Verder is de rechtbank van oordeel dat het hanteren van de peildatum in het geval van eiser ook niet tot onevenredige gevolgen leidt. Het staat eiser immers vrij om de asielprocedure te doorlopen, waar de aangevoerde omstandigheid dat hij niet terug kan keren naar Oekraïne volledig kan worden beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.