In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 december 2023 de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet onder de doelgroepen valt die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming in Nederland. Eiser, die Oekraïne op 17 september 2021 had verlaten voor grensarbeid in Hongarije, stelde dat hij zijn verblijfsplaats niet definitief had verplaatst en dat hij altijd terugkeerde naar Oekraïne. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, omdat hij voor de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne heeft verlaten en niet in de relevante periode naar de EU is afgereisd.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser niet onder één van de doelgroepen valt die recht hebben op tijdelijke bescherming. Eiser's argumenten dat het Uitvoeringsbesluit in strijd is met de Richtlijn en het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank benadrukt dat de peildatum in het Uitvoeringsbesluit niet in strijd is met de Richtlijn, omdat deze is vastgesteld op basis van de situatie van Oekraïense onderdanen die voor de militaire invasie in Oekraïne verbleven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming en geen proceskostenvergoeding ontvangt.