ECLI:NL:RBDHA:2024:2555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
22/3678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een aanvraag om omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de buiten behandelingstelling van hun aanvraag om een omgevingsvergunning. De aanvraag is ingediend op 28 juni 2021, voordat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking trad. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet compleet was ten tijde van het primaire besluit van 10 november 2021, waarin de aanvraag buiten behandeling werd gesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 11 mei 2022 de buiten behandelingstelling gehandhaafd, ondanks dat eisers aanvullende stukken hebben ingediend in de bezwaarperiode. De rechtbank overweegt dat verweerder niet verplicht was om deze stukken te betrekken bij de beslissing, omdat deze te laat zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun aanvraag aan te vullen en dat de beslissing van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtmatig was. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,

verweerder
(gemachtigde: mr. V. Platteeuw).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaatsnaam] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. S. Oord).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de buiten behandelingstelling van hun aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
1.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
1.3.
Bij het besluit van 10 november 2021 (het primaire besluite) heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 11 mei 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.4.
Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op het beroep. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Inleiding

2. Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] . Op 6 april 2018 heeft verweerder eisers een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakopbouw op de woning en het aan de buitenzijde isoleren van de gevels van het oorspronkelijke hoofdgebouw (de omgevingsvergunning I).
2.1.
Verweerder heeft bij controles geconstateerd dat eisers de dakopbouw niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning I hebben gebouwd. Daarnaast hebben eisers de schuur/garage aan de noordkant van het hoofdgebouw van het perceel uitgebreid en bouwwerkzaamheden verricht aan de zuidkant van het hoofdgebouw. Dit is volgens verweerder in strijd met het bestemmingsplan.
2.2.
Op 28 juni 2021 hebben eisers een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd op basis van revisietekeningen (de aanvraag). In de brief van 4 augustus 2021 heeft verweerder eisers laten weten dat de aanvraag onvolledig is. Er is een nadere termijn gegeven om deze aan te vullen. In de brief van 27 augustus 2021 is deze termijn verlengd tot 13 oktober 2021.
2.3.
Eisers hebben op 12 oktober, 14 oktober en 19 oktober 2021 de aanvraag aangevuld. Volgens verweerder waren deze aanvullingen onvoldoende om de aanvraag in behandeling te nemen. Bij het primaire besluit is de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4.
In het bestreden besluit is verweerder bij het primaire besluit gebleven. De aanvullende stukken, die verweerder op 2 en 3 mei 2022 heeft ontvangen, zijn buiten beoordeling gelaten.

Beroep

3. Eisers voeren aan dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. De architect van eisers heeft met verweerder afspraken gemaakt omtrent het aanleveren van documenten. Verweerder heeft de na 20 april 2022 ontvangen stukken ten onrechte niet meegenomen bij de heroverweging. Volgens eisers heeft verweerder toegezegd dat eisers tot uiterlijk 1 mei 2022 nog stukken mochten aanleveren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit de aanvraag niet compleet was. In de bezwaarprocedure hebben eisers diverse stukken ingediend om de aanvraag compleet te maken. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvullende stukken, die eisers op 2 en 3 mei 2022 hebben ingediend, had moeten betrekken bij het besluit op bezwaar.
4.1.
Op grond van artikel 4:5, het eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2.
Het is vaste rechtspraak [1] dat als na een buitenbehandelingstelling met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de gevraagde gegevens in de bezwaarperiode alsnog zijn overgelegd, verweerder bevoegd is om de buitenbehandelingstelling te handhaven, maar daartoe niet verplicht is. Verweerder heeft dan de ruimte om alsnog inhoudelijk te beslissen op de aanvraag. Dit betekent dat verweerder bij de beslissing om de buitenbehandelingstelling te handhaven een belangenafweging moet maken.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eisers een aantal keren de mogelijkheid hebben gekregen in bezwaar stukken in te dienen, waarna verweerder inhoudelijk zou beslissen. Volgens verweerder is uiteindelijk een termijn tot 20 april 2022 gegund om de stukken in te dienen. De stukken van 2 en 3 mei 2022 zijn niet binnen die termijn ingediend. Deze stukken zijn ingediend ruim een week voordat de beslissing op bezwaar werd genomen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers ruim de tijd hebben gekregen om de stukken in te dienen, dat de stukken niet zijn ingediend binnen de gegeven termijn en dat de stukken uiteindelijk zeer kort voor het nemen van het bestreden besluit zijn ingediend. Verweerder heeft onder deze omstandigheden in redelijkheid de stukken van 2 en 3 mei 2022 niet bij het bestreden besluit hoeven te betrekken. De stelling dat verweerder heeft toegezegd dat eisers nog tot 1 of 3 mei 2022 de gelegenheid hadden om stukken in te dienen, hebben eisers niet met stukken onderbouwd. De door eisers na afloop van de zitting toegestuurde email van de architect van 23 februari 2024 bevat geen bewijs van een toezegging van verweerder, maar alleen een beschrijving van hoe het indienen van de stukken destijds volgens de architect is gegaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Eisers krijgen het door hen betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.