ECLI:NL:RBDHA:2024:2543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.30396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een alleenstaande vrouw uit de Democratische Republiek Congo en de beoordeling van relevante elementen door de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een alleenstaande vrouw van Congolese afkomst, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren in 1996, heeft op 2 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 2 september 2023 werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft erkend dat eiseres als alleenstaande vrouw bij terugkeer naar de DRC een kwetsbare positie heeft. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de relevante elementen van de situatie van eiseres, waaronder haar gemengde etniciteit en de familieproblemen die zij heeft ervaren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de toekomst beter moet motiveren waarom eiseres geen risico loopt op vervolging of ernstige schade, en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres stelt de nationaliteit van de Democratische Republiek Congo (DRC) te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Zij heeft op 2 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 2 september 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de staatssecretaris om aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De staatssecretaris heeft namelijk ten onrechte het gegeven dat eiseres bij terugkeer als alleenstaande vrouw moet worden beschouwd niet aangemerkt als een relevant element (zie onder 6). Hij heeft ook onvoldoende en onvolledig toepassing gegeven aan artikel 31, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (onder 7). De staatssecretaris hoeft echter geen onderzoek te doen naar de behandeling van kinderen met een gemengde etniciteit in de DRC (onder 8). De rechtbank laat vervolgens de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor een daad van vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade (onder 11). Het is niet nodig om het achtergehouden asielmotief over verkrachting door de buurman bij de beoordeling van het beroep te betrekken (onder 10). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Haar ouders zijn van verschillende etnische afkomst. Haar vader is van de stam [naam] en haar moeder van de stam [naam]. Het huwelijk tussen haar ouders was daardoor tegen de wil van beide families en leidde tot grote familieproblemen. Eiseres werd door beide families beledigd en bedreigd. De moeder van eiseres is in 2007 overleden tijdens [reden overlijden]. Haar vader is in 2019 overleden door een ziekte. Eiseres heeft de DRC in 2016 verlaten. Eiseres is bang dat als ze teruggaat naar de DRC familie van haar vaders- en/of moederskant haar zullen vinden en dat de beledigingen en de bedreigingen weer verder zullen gaan. De familie zou eiseres en haar broers en zusjes verantwoordelijk houden voor de dood van hun ouders. Omdat haar ouders zijn overleden is er niemand meer die haar kan beschermen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met de familie van zowel moeder als vaderskant;
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de relevante elementen geloofwaardig zijn. De staatssecretaris acht de gestelde vrees dat eiseres bij terugkeer vervolgd zal worden of een reëel risico loopt op ernstige schade niet aannemelijk. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de staatssecretaris alle relevante elementen vastgesteld?
6. Eiseres betoogt dat de besluitvorming niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat de staatsecretaris niet alle relevante elementen heeft vastgesteld. Een relevant element is namelijk ook dat eiseres een ongehuwde en alleenstaande vrouw uit de DRC is. Zij heeft in de DRC geen netwerk. Haar twee broers zijn ondergedoken. Hierdoor vreest zij voor (seksueel) geweld als zij terugkeert naar de DRC. Ter onderbouwing wijst eiseres op paragraaf 4.1.6.3. van het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de Democratische Republiek Congo van oktober 2021 (het ambtsbericht).
6.1.
Op de zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat hij eiseres terecht niet als alleenstaande vrouw heeft aangemerkt. Hij voert als onderbouwing van dit standpunt allereerst aan dat eiseres deze grond eerst in beroep heeft aangevoerd. Verder betoogt de staatssecretaris dat het beroep op het ambtsbericht niet slaagt omdat de aangehaalde paragraaf ziet op de positie van gescheiden vrouwen en weduwen en dat is eiseres niet. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat zij geen netwerk heeft in de DRC, aldus de staatssecretaris.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. In de Werkinstructie 2014/10 over de integrale geloofwaardigheidstoets (de werkinstructie) wordt een “relevant element” als volgt gedefinieerd:
een relevant element is een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 EVRM. [1] In het ambtsbericht wordt in de door eiseres aangehaalde paragraaf de positie van alleenstaande vrouwen in de Congolese samenleving als kwetsbaar omschreven. Uit deze paragraaf blijkt niet, anders dan de staatssecretaris stelt, dat met alleenstaande vrouwen alleen wordt gedoeld op weduwen of gescheiden vrouwen. In dat kader is namelijk relevant dat in voetnoot 430 van het ambtsbericht – waar rapporten worden aangehaald waarop de inhoud van de paragraaf (deels) is gebaseerd – een rapport van EASO wordt genoemd waarin de volgende definitie van een alleenstaande vrouw wordt genoemd: ‘
defined in the context of Kinshasa as adult women with or without children, who support themselves without a male partner’. [2] Eiseres voldoet hieraan. Zij is afkomstig uit Kinshasa, heeft geen kinderen en geen mannelijke partner. Haar broers in de DRC zijn ondergedoken. Eiseres heeft verder geen netwerk waar ze op kan terugvallen. Het standpunt van de staatssecretaris op de zitting dat het ontbreken van een netwerk niet is onderbouwd, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De staatssecretaris heeft het gegeven dat de broers van eiseres zijn ondergedoken namelijk niet ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft daarom eiseres ten onrechte niet aangemerkt als alleenstaande vrouw en dit gelet op de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in de DRC en de definitie van een “relevant element” in de werkinstructie ten onrechte niet aangemerkt als een relevant element. Dat eiseres eerst in beroep aanvoert dat niet alle relevante elementen zijn vastgesteld, maakt dit niet anders. De staatssecretaris had op grond van de verklaringen van eiseres zelf de relevante elementen kunnen en moeten vaststellen en moeten beoordelen of dit element kan voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de gevraagde internationale bescherming. [3] Bovendien heeft de staatssecretaris op de zitting op deze beroepsgrond kunnen reageren en dat heeft hij ook gedaan.
Slaagt het beroep op artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn?
7. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris in de beoordeling van haar asielrelaas op zwaarwegendheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat zij in het verleden is blootgesteld aan vervolging en ernstige schade. Zij heeft vanwege haar gemengde etniciteit daden van vervolging ondergaan. Dat de actoren van de vervolging familieleden waren doet daar niets aan af, aldus eiseres. Eiseres betoogt dat op grond van artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn deze in het verleden ondervonden vervolging en ernstige schade een aanwijzing zijn dat dit haar na terugkeer naar de DRC wederom ten deel zal vallen.
7.1.
Artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000. Uit dit artikellid volgt dat het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Het is aan de staatssecretaris om te motiveren dat het niet aannemelijk is dat de vreemdeling opnieuw het slachtoffer zal worden van vervolging of een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. [4]
7.2.
Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat, om binnen de reikwijdte van de bescherming van artikel 3 van het EVRM te vallen, de gevreesde behandeling een "minimum level of severity" moet bereiken. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals de duur van de behandeling, de fysieke en mentale gevolgen ervan, en in sommige gevallen het geslacht, de leeftijd en de gezondheid van de betrokkene. [5]
7.3.
De beroepsgrond slaagt. Eiseres heeft verklaard jarenlang bedreigd en beledigd te zijn door haar familie van vaders- en moederskant. Ook heeft eiseres verklaard dat zij getuige was van de poging van een familielid om haar zus met een mes te steken en de mishandeling van haar broer [naam] . [6] De staatssecretaris heeft onvoldoende onderzocht en gemotiveerd of de behandeling die eiseres (jarenlang) heeft doorstaan een "minimum level of severity" heeft bereikt. De staatssecretaris heeft in het voornemen over de beledigingen en bedreigingen overwogen dat dit geen ernstige en onmenselijke behandeling is waarbij opzettelijk pijn en leed wordt toegebracht dat zwaar lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg heeft. Dit standpunt heeft hij echter niet nader toegelicht of gemotiveerd. De staatssecretaris heeft daarbij bovendien niet kenbaar betrokken – in lijn met de onder 7.2. genoemde rechtspraak van het EHRM – dat de beledigingen en bedreigingen over een lange periode hebben plaatsgevonden en dat eiseres tijdens die periode grotendeels minderjarig was. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris – ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van ernstige onmenselijke behandeling met zwaar lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg – nog overwogen dat de mishandeling niet eiseres, maar anderen werd aangedaan. Hiermee miskent hij dat ook het getuige zijn van ernstige mishandeling van verwanten kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. [7] Geweld binnen familie kan, onder omstandigheden, namelijk worden aangemerkt als met een artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. [8]
7.4.
De staatssecretaris heeft met het voorgaande evenmin voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een daad van vervolging. De staatssecretaris is namelijk niet dan wel onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de vraag of de door eiseres ondergane behandeling is te kwalificeren als daad van geestelijk geweld als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van de Kwalificatierichtlijn. [9] Dat de door eiseres ondervonden problemen werden veroorzaakt door haar gemengde etnische achtergrond is niet in geschil. Er is daarmee sprake van een grond voor vervolging als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Kwalificatierichtlijn. [10] Dat de problemen zich afspeelden binnen de familie betekent niet dat, anders dan de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft overwogen, daarom al geen sprake is van vervolging. Daarvoor is allereerst van belang dat artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn geen limitatieve opsomming geeft van de actoren van vervolging of ernstige schade. [11] Dit blijkt uit de zinsnede ‘actoren kunnen onder meer zijn’ in de aanhef van dat artikel. Verder volgt uit artikel 6, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn dat ook niet-overheidsactoren actor van vervolging kunnen zijn, indien kan worden aangetoond dat de actoren als bedoeld in de punten a en b van dat artikel, inclusief internationale organisaties, geen bescherming kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade. Het onderzoek of deze actoren bescherming kunnen en willen bieden in de DRC tegen binnen een familieverband gepleegd geweld vanwege gemengde etniciteit heeft de staatssecretaris echter niet verricht. Dat betekent dat niet vaststaat dat in deze omstandigheden de familie (van zowel vaders- als moederskant) geen actor van vervolging of ernstige schade is.
Had de staatssecretaris onderzoek moeten doen naar de behandeling van kinderen met een gemengde etniciteit in de DRC?
8. Eiseres stelt dat de staatssecretaris ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de behandeling die kinderen van deze specifieke gemengde nationaliteit in de DRC ten deel valt. Gelet op de samenwerkingsverplichting had dit wel gemoeten, aldus eiseres.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft de door de gemengde etniciteit veroorzaakte familieproblemen geloofwaardig bevonden. Eiseres heeft bovendien verklaard dat zij buiten de problemen met de familie om geen problemen heeft gehad. [12] De enige problemen die zij heeft gehad vanwege haar etniciteit waren de problemen met de familie. [13] Haar vrees bij terugkeer beperkt zich tot de familie van vaders- en moederskant. [14] Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij bij terugkeer niet wordt gezocht door de autoriteiten of anderen. [15] Gelet op deze verklaringen en het feit dat eiseres inmiddels volwassen is, heeft de staatssecretaris geen onderzoek hoeven doen naar de behandeling in het algemeen van kinderen met een gemengde nationaliteit in de DRC.
Tussenconclusie
9. Uit wat de rechtbank onder 6.2, 7.3 en 7.4 heeft geoordeeld, volgt dat aan het bestreden besluit meerdere zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken kleven. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is om deze reden gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om hierna te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Van belang daarbij is dat de aanvraag al dateert van september 2021 en eiseres gebaat is bij duidelijkheid over haar asielaanvraag.
9.1.
Voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven is relevant of de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer niet heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Bij deze beoordeling betrekt de rechtbank dat eiseres in het verleden reeds is blootgesteld aan daden van vervolging en ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Zoals de rechtbank onder 7.3 en 7.4 heeft geoordeeld is het onderzoek van de staatssecretaris naar de toepasselijkheid van artikel 31, vijfde lid, Vw 2000 onvoldoende zorgvuldig geweest. Eiseres valt hierover geen verwijt te maken. Omdat de staatssecretaris op de zitting desgevraagd bovendien evenmin voldoende kon toelichten waarom het (geestelijke) geweld geen ernstige schade of (daad van) vervolging is geweest, houdt de rechtbank het ervoor dat artikel 31, vijfde lid, Vw 2000 van toepassing is. Dit betekent, zoals volgt uit overweging 7.1, dat het aan de staatssecretaris is om te motiveren dat het niet aannemelijk is dat eiseres opnieuw het slachtoffer zal worden van daden van vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Betrekt de rechtbank het achtergehouden asielmotief bij de beoordeling van het beroep? [16]
10. In aanvullende gronden van beroep van 3 december 2023 stelt eiseres dat zij in de DRC ook slachtoffer is geweest van seksueel geweld. Zij stelt op tienjarige leeftijd meermalen te zijn verkracht door de buurman, die ook een vriend van haar grootmoeder was. Deze persoon heeft haar bedreigd en bevolen dat zij over deze verkrachting tegen niemand iets mocht zeggen anders zou hij haar doden. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat het belang van het betrekken van deze gebeurtenissen bij de beoordeling van haar asielrelaas is gelegen in de toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
10.1.
De rechtbank overweegt dat onder 9.1 al is geoordeeld dat artikel 31, vijfde lid, Vw 2000 van toepassing is. Hiervoor is het betrekken van de gestelde verkrachting bij de beoordeling in beroep dus niet nodig. Gelet hierop en het gegeven dat eiseres op de zitting heeft verklaard zij bij terugkeer naar de DRC niet heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade als gevolg van deze gestelde verkrachtingen, beoordeelt de rechtbank niet op grond van de criteria uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019 of dit achtergehouden asielmotief bij de beoordeling van het beroep moet worden betrokken. [17]
Heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer niet heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade?
11. Eiseres betoogt dat zij bij terugkeer als alleenstaande vrouw heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Zij vreest bij terugkeer voor (seksueel) geweld. Verder worden zij en haar broers en zussen nog steeds door de familie gezocht. Omdat eiseres het kind is uit een relatie die niet de instemming had van beide families, is zij vervloekt. Zij vreest dat de families haar weer zullen gaan beledigen, bedreigen en zelfs vermoorden. Haar ouders zijn overleden en kunnen haar daarom niet meer beschermen en haar broers zijn in de DRC ondergedoken.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. Allereerst zijn alleenstaande vrouwen niet als kwetsbare minderheidsgroep of risicogroep aangemerkt in het landgebonden beleid voor de DRC. Hoewel uit het ambtsbericht volgt dat alleenstaande vrouwen een kwetsbare positie hebben in de Congolese samenleving, stelt de staatssecretaris zich, op zitting, terecht op het standpunt dat uit het ambtsbericht niet volgt dat elke alleenstaande vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat eiseres bij terugkeer, zoals zij stelt, geen sociaal netwerk heeft en dat haar broers zijn ondergedoken is daarom onvoldoende. De staatssecretaris motiveert voldoende dat het niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer heeft de vrezen voor seksuele geweldpleging. Dat elke alleenstaande vrouw bij terugkeer in de DRC heeft te vrezen voor seksueel geweld volgt namelijk niet uit het ambtsbericht. Ook als er vanuit wordt gegaan dat, zoals eiseres in beroep stelt, zij in het verleden als kind is verkracht door de buurman, leidt dat niet tot een ander oordeel. Deze gebeurtenis zou namelijk ruim twintig jaar geleden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft eiseres op de zitting verklaard bij terugkeer niet te vrezen te hebben als gevolg van deze gebeurtenis.
11.2.
De staatssecretaris motiveert daarnaast voldoende dat het niet aannemelijk is dat eiseres, hoewel zij hier in het verleden aan is blootgesteld, bij terugkeer naar de DRC heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege haar familie. De staatssecretaris betrekt daarbij terecht dat de incidenten lange tijd geleden hebben plaatsgevonden. Eiseres was toen grotendeels minderjarig. Eiseres is inmiddels een volwassen vrouw. De staatssecretaris betrekt daarbij terecht het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die voor eiseres aanleiding vormden om de DRC te verlaten en het moment van vertrek. [18] Eiseres heeft verder verklaard dat in het jaar voorafgaand aan haar vertrek de familie van haar moeder één keer langs is geweest om te beledigen en te bedreigen en dat de familie van haar vader niet langs kwam. [19] Ook betrekt de staatssecretaris terecht dat eiseres geen problemen of indicaties voor toekomstig geweld heeft ervaren in de zes jaren na vertrek uit de DRC en dat er daarom geen indicaties zijn dat zij bij terugkeer zal worden vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade.
11.3.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris voldoende motiveert dat het niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook niet als wordt betrokken dat eiseres in het verleden is blootgesteld aan vervolging dan wel ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Aan een beoordeling van de beroepsgrond over de onjuiste toepassing van het toetsingskader inzake bescherming door de autoriteiten wordt dan ook niet meer toegekomen.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op de overwegingen 6.2, 7.3 en 7.4 is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Gelet op de overwegingen 11.1 tot en met 11.3 kon de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres als ongegrond afwijzen. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, in stand.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WI 2014/10, p. 3. Zie ook ABRvS 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815, onder 6.2 e.v.
2.EASO,
3.HvJ EU 22 november 2012,
4.ABRvS 15 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3464, onder 1.2.
5.EHRM 12 oktober 2006,
6.Rapport nader gehoor, p. 10 en 13.
7.Zie paragraaf C2/3.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8.EHRM 25 juni 2019,
9.Artikel 9 van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
10.Artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3.37 van het VV 2000.
11.Artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3.37a van het VV 2000.
12.Rapport nader gehoor, p. 4.
13.Rapport nader gehoor, p. 18.
14.Rapport nader gehoor, p. 9.
15.Rapport nader gehoor, p. 18.
16.Onder een ‘achtergehouden asielmotief’ verstaat de rechtbank een motief dat weliswaar verband houdt met feiten en omstandigheden die zich vóór het besluit hebben voorgedaan, maar die een vreemdeling verwijtbaar niet in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd. Zie: ABRvS 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2669, onder 6.3 en ABRvS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073, onder 1.
17.ABRvS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.
18.Zie paragraaf C1/4.4.3 Vc 2000.
19.Rapport nader gehoor, p. 12.