ECLI:NL:RBDHA:2024:2535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36940 NL23.36942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een gezin met minderjarige kinderen en de toepassing van het Dublin-systeem met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een gezin, bestaande uit een eiser, een eiseres en hun twee minderjarige kinderen, betrokken was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvragen van het gezin niet in behandeling genomen, omdat zij eerder asiel hadden aangevraagd in Bulgarije. De rechtbank heeft de beroepen van het gezin behandeld op 1 februari 2024, waarbij de eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eisers, die zich identificeren als Jezidi's met de Iraakse nationaliteit, hebben op 22 augustus 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris baseerde zijn beslissing om de aanvragen niet in behandeling te nemen op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening, die stelt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de beoordeling van hun asielaanvraag. Eisers voerden aan dat Nederland hun aanvragen moest behandelen vanwege hun kwetsbaarheid als gezin met jonge kinderen en de slechte opvangomstandigheden in Bulgarije.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om individuele garanties van Bulgarije te vragen, omdat eisers niet hadden aangetoond dat zij bijzonder kwetsbaar waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eisers konden worden overgedragen aan Bulgarije. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de voorwaarden waaronder bijzondere kwetsbaarheid kan worden aangenomen.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de eisers de proceskosten toe. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36940 en NL23.36942

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser], V-nummer: [nummer eiser], eiser, en

[naam eiseres], V-nummer: [nummer eiseres], eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen
[naam kind 1], V-nummer: [nummer kind 1], en
[naam kind 2], V-nummer: [nummer kind 2],
gezamenlijk te noemen ‘eisers’
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Met de bestreden besluiten van 23 november 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers, G. Ali als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

1. Eisers stellen Jezidi te zijn en de Iraakse nationaliteit te hebben. Zij stellen te zijn geboren op [geboortedatum eiser] 1996 (eiser) en op [geboortedatum eiseres] 1994 (eiseres) en zij stellen dat hun kinderen zijn geboren op [geboortedatum kind 1] 2014 en [geboortedatum kind 2] 2017. Eisers hebben op 22 augustus 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. In de bestreden besluiten heeft de staatssecretaris de aanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers hebben eerder in Bulgarije, Roemenië en Oostenrijk asiel aangevraagd. Omdat zij als eerst in Bulgarije asiel hebben aangevraagd is dat land volgens de staatssecretaris verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Dit baseert hij op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [1] De autoriteiten van Bulgarije zijn op 9 oktober 2023 akkoord gegaan met de terugname van eisers.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat Nederland de asielaanvraag in behandeling dient te nemen. Zij doen daarbij een beroep op de kwetsbaarheid van het gezin met jonge kinderen. Daarnaast voeren eisers aan dat er ten aanzien van Jezidi’s uit Irak sprake is van een fundamenteel verschillend beschermingsniveau tussen Bulgarije en Nederland, zodat zij bij overdracht aan Bulgarije te vrezen hebben voor indirect refoulement. Ook voeren eisers aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij wijzen in dit verband in het bijzonder op de gebrekkige opvangvoorzieningen, pushbacks en gebrek aan rechtsbijstand in Bulgarije. Onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 23 mei 2023 [2] en 3 oktober 2023 [3] voeren zij aan dat hierin fundamentele systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereiken. [4] Eisers voeren ten slotte aan dat de staatssecretaris, gezien de kwetsbaarheid van het gezin met jonge kinderen en gelet op het arrest Tarakhel [5] van het EHRM, [6] ten minste individuele garanties moet vragen aan Bulgarije, om te verzekeren dat eisers in een passende opvangvoorziening worden geplaatst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 16 augustus 2023 geoordeeld dat in het geval van Dublinoverdrachten naar Bulgarije in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [7] Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat vreemdelingen die ter uitvoering van de Dublinverordening worden overgedragen aan Bulgarije daar niet een reëel risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Ook heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang hebben tot opvang. Eisers zijn tijdens hun eerdere verblijf in Bulgarije wel opgevangen, maar verklaren dat deze opvang onhygiënisch was en daarom ongeschikt voor kleine kinderen. Niet is gebleken dat eisers hierover hebben geklaagd bij de Bulgaarse autoriteiten. Ook hebben zij hun stelling dat de opvang in Bulgarije in voornoemde zin tekortschiet en hun stelling dat juridische begeleiding ontbreekt, niet met stukken onderbouwd. Om die reden slaagt het beroep niet.
Bijzondere kwetsbaarheid
5. Ter onderbouwing van hun bijzondere kwetsbaarheid wijzen eisers er op dat zij een gezin vormen met twee jonge kinderen, en dat zij op hun vlucht uit Irak al lange tijd in precaire omstandigheden in een vluchtelingenkamp hebben verbleven.
6. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat het hebben van minderjarige kinderen op zichzelf geen reden is om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen. Hij hoefde ook enkel op grond van de leefomstandigheden van eisers in de periode voorafgaand aan het asielverzoek in Bulgarije geen bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen. De rechtbank stelt vast dat eisers in Bulgarije opvang hebben gekregen. De omstandigheid dat zij verklaren dat de opvang in Bulgarije erg vies was, maakt niet dat zij in een bijzonder kwetsbare positie verkeren. Eisers kunnen zo nodig in Bulgarije klagen over de geboden voorzieningen. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Fundamenteel verschil in beschermingsbeleid
7. Voor zover eisers zich beroepen op (indirecte) schending van artikel 3 van het EVRM [8] en artikel 4 van het EU-Handvest [9] in het geval van overdracht aan Bulgarije, is van dat risico naar het oordeel van de rechtbank niet onmiskenbaar gebleken. Daarbij geldt dat eisers het bestaan van systeemfouten in de asielprocedure in Bulgarije, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk hebben gemaakt. Een verder onderzoek of na de overdracht van eisers naar Bulgarije een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, is dan niet aan de orde. [10] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Individuele garanties
8. Op grond van het Tarakhel-arrest dient de staatssecretaris, in geval van de bijzondere kwetsbaarheid van de vreemdeling, om individuele garanties te vragen voordat de staatssecretaris de vreemdeling overdraagt. Het arrest kan ook van toepassing zijn op andere kwetsbare personen, als aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken personen kunnen hierbij van belang zijn. [11] Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid.
9. Nu eisers niet hebben aangetoond dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, is de staatssecretaris niet gehouden om op grond van het Tarakhel-arrest Bulgarije te verzoeken om individuele garanties bij terugkeer. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers kunnen worden overgedragen aan Bulgarije. Omdat het beroep ongegrond is krijgen eisers geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit is een verwijzing naar arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak ‘Jawo’ van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806.