Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen
(gemachtigde: (G. Gieben),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 240.000. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had wel een verzoek tot uitstel ingediend vanwege ziekte, wat door de rechtbank werd afgewezen.
De rechtbank constateerde dat partijen voorafgaand aan de zitting overeenstemming hadden bereikt over de waarde van de woning, die op de waardepeildatum op € 219.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarbij de waarde van de woning werd verlaagd tot € 219.000. De rechtbank oordeelde ook over de proceskostenvergoeding voor het in bezwaar ingebrachte woningwaarderapport. De belanghebbende claimde een vergoeding van € 128,26, maar de rechtbank oordeelde dat de tijdsbesteding voor het rapport niet meer dan 10 minuten was, waardoor de vergoeding werd vastgesteld op € 10,69.
Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die op € 373,50 werden vastgesteld. De rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking en dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.