ECLI:NL:RBDHA:2024:2527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en vergoeding woningwaarderapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning en de vergoeding voor een woningwaarderapport. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 469.000, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag was vastgesteld voor het kalenderjaar 2022. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 449.000. De rechtbank heeft op 17 januari 2024 een zitting gehouden, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde had verzocht om uitstel vanwege ziekte, wat door de rechtbank werd afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot de verstrekking van informatie in de bezwaarfase. De belanghebbende had verzocht om een vergoeding van € 128,26 voor het woningwaarderapport, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de tijdsbesteding voor het rapport niet meer dan 10 minuten was, waardoor de vergoeding op € 10,69 werd vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de kostenvergoeding voor het woningwaarderapport, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 218,75. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

Verweerder heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 469.000 (de beschikking). Bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de vastgestelde WOZ-waarde verlaagd tot € 449.000.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024.
Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , [naam 2] , en [naam 3] .

Overwegingen

Verzoek tot uitstel van de zitting

1. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ochtend van de zitting schriftelijk aan de rechtbank bericht dat hij vanwege ziekte niet aanwezig is bij de zitting, daarbij heeft hij tevens een verzoek tot uitstel ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, nu het op de weg van gemachtigde had gelegen zorg te dragen voor vervanging. Dat gemachtigde geen vervanging kon regelen, komt, gelet op de omvang van diens organisatie, voor zijn rekening en risico.
Waarde van de woning
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 405.000. Daarnaast is in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase terecht geen vergoeding heeft toegekend voor het woningwaarderapport.
3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en hetgeen overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. De heffingsambtenaar heeft in bezwaar reeds de waarde van de woning verminderd naar de waarde uit het woningwaarderapport van belanghebbende (€ 449.000) vanwege de gedateerde voorzieningen en matige onderhoudstoestand. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de waarde vanwege deze secundaire objectkenmerken nog verder verlaagd moet worden.
Overleggen van stukken
5. Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase diverse stukken had moeten verstrekken waarover hij beschikte en waarmee belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde kan controleren, dan wel waarmee de vastgestelde waarde inzichtelijk wordt gemaakt. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase het taxatieverslag met daarop drie referentiewoningen aan belanghebbende is toegezonden.
6. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van grondstaffels, liggingsfactoren, indexeringscijfers van de onderbouwingen naar de waardepeildatum en KOUDV-factoren. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Deze gegevens konden dus niet aan belanghebbende worden verstrekt. Belanghebbende heeft ook om de waardering van de bijgebouwen verzocht. De heffingsambtenaar is niet verplicht om deze te verstrekken. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen van samenstellende onderdelen van het object zijn vastgesteld, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan zijn verplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voldaan, ook in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023. [2]
7. Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het motiveringsbeginsel dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de gronden van belanghebbende.
Vergoeding kosten woningwaarderapport
8. Belanghebbende stelt dat, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, recht bestaat op een vergoeding van € 128,26 voor het in bezwaar ingebrachte woningwaarderapport. De heffingsambtenaar stelt primair dat er geen recht bestaat op de kostenvergoeding, omdat het rapport niet aan te merken is als deskundigenrapport. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat over dat standpunt in een andere zaak hoger beroep is ingesteld. Hij heeft (subsidiair) de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de uitspraken van de meervoudige kamer van rechtbank Den Haag van 19 december 2023 waarin voor het woningwaarderapport een tijdsbesteding van 10 minuten redelijk wordt geacht. [3]
9. Nu niet aannemelijk is geworden dat de taxateur van belanghebbende meer dan een geringe hoeveelheid tijd aan het rapport heeft besteed, acht een tijdsbesteding van tien minuten daarom redelijk en stelt de vergoeding voor de kosten van het woningwaarderapport vast op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw). [4]
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag juist vastgesteld. De proceskostenvergoeding in de bezwaarfase is echter te laag vastgesteld. Het beroep is daarom gegrond.
11. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,25 (licht), omdat het gaat om een lichte schending van formele aard. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) met een wegingsfactor 0,25).
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor het woningwaarderapport;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het woningwaarderapport tot een bedrag van € 10,69;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 218,75;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
3.Rechtbank Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21602.
4.