ECLI:NL:RBDHA:2024:2518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Appia, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 31 januari 2024 was opgelegd. De rechtbank behandelt de rechtmatigheid van deze maatregel, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding aan de orde is. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 waren zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig via een beeldverbinding, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser had aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de tolk die bij het gehoor aanwezig was, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende informatie heeft verstrekt. Eiser stelde ook dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel er een schending van deze informatieplicht is, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank benadrukt dat eiser in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief uit te oefenen, ondanks de tekortkomingen in de informatievoorziening.

De rechtbank beoordeelt verder de gronden voor de maatregel van bewaring en concludeert dat deze gronden, zowel zwaar als licht, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en concludeert dat de staatssecretaris geen schadevergoeding hoeft te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 31 januari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is na te gaan welke tolk aanwezig was bij het gehoor?
4. Eiser voert aan dat niet duidelijk is welke tolk aanwezig was bij het gehoor op 31 januari 2024, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. Er staat dat een telefonische tolk is gebruikt, daarvan staat wel een tolkennummer vermeld maar geen naam. Voor de gemachtigde van eiser is niet na te gaan wie de tolk is en of de tolk beëdigd is.
4.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting aangegeven dat het tolkennummer kan worden ingevoerd in het Tolkenregister, dit is een openbaar register, en daaruit volgt de naam, taal en dat de tolk beëdigd is. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet.
Is voldaan aan de eisen van artikel 5.3 van het Vb 2000?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om eiser schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dit blijkt immers niet uit het dossier. Eiser stelt daarom dat er sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
5.1.
Het betoog van eiser slaagt. Eiser wijst er terecht op dat in deze zaak sprake is van een schending van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. [1] Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Zelfs als al moet worden aangenomen dat de door de staatssecretaris genoemde folder aan eiser is uitgereikt, dan voldoet die folder niet aan het vereiste dat een overzicht moet worden opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van bewaring. Uit de mededeling in de maatregel blijkt namelijk niet dat de gronden ook zijn vertaald, alleen dat de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabische taal aan eiser is uitgereikt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. Daarom kleeft er aan de maatregel van bewaring een gebrek.
5.2.
Dat betekent echter niet dat de inbewaringstelling daarmee onrechtmatig is. Dit is pas het geval als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Die belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. Daarvoor is van belang dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een tolk met de vreemdeling is gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft de staatssecretaris eiser al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft de staatssecretaris voor de inbewaringstelling contact opgenomen met de gemachtigde. Niet in geschil is dat zijn advocaat ook een afschrift van de maatregel van bewaring heeft ontvangen. Eiser heeft dit dus met zijn advocaat kunnen bespreken en de advocaat heeft ook namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel. Ondanks de schending van de informatieplicht is eiser dus wel in staat gesteld tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen en is niet gebleken dat hij door het ontbreken van de vertaling in zijn belangen is geschaad.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser:
(1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn,
(2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en
(3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
6.2.
Eiser heeft de zware gronden onder 3a, 3b, 3c, en 3d, en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d niet betwist. Ook de omstandigheden aangevoerd in het kader van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft eiser niet betwist. Die gronden kunnen de maatregel van bewaring in beginsel dragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, onder 7.1.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.