In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese van nationaliteit, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die op 22 november 2022 is ingediend. Eiseres heeft de staatssecretaris op 13 oktober 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 2 januari 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn is verstreken. Eiseres heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en stelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twintig weken na de bekendmaking een beslissing nemen.
Tevens bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De hoogte van de verbeurde dwangsom wordt vastgesteld op € 1.442,-, en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door rechter F. Sijens, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma.