In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die van 1 mei 2019 tot 31 oktober 2019 als verzorgende IG werkte, meldde zich op 15 april 2020 ziek met psychische klachten en zwangerschapsvergiftiging. Na een periode van ziekte ontving zij verschillende uitkeringen, maar haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd op 19 december 2022 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 28 maart 2023 ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging.
De rechtbank heeft de zaak op 19 februari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en vastgesteld dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van eiseres, die lijdt aan fibromyalgie en CVS, correct is uitgevoerd. Eiseres heeft in beroep aanvullende medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie niet leidt tot een andere conclusie over haar beperkingen op de datum in geding, 19 oktober 2022.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiseres adequaat heeft beoordeeld en dat de functies die aan haar zijn toegewezen passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres minder dan 35% is, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.