ECLI:NL:RBDHA:2024:2380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL 23 30859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Poolse onderdaan na veroordelingen voor misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een Poolse onderdaan, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser is geboren in 1983 en heeft sinds 2014 met onderbrekingen in Nederland verbleven. In 2021 heeft de staatssecretaris het voornemen geuit om zijn verblijfsrecht te beëindigen, gebaseerd op meerdere veroordelingen voor misdrijven. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar in het bestreden besluit opnieuw ongegrond verklaard, met de stelling dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving.

Tijdens de zitting op 8 februari 2024 is eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn bezwaarschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit terecht is genomen, ondanks de bezwaren van eiser over het ontbreken van een hoorzitting en de verwijzing naar zijn justitiële documentatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: S.J.F. Heirman en mr. W. Epema).

Inleiding

In het besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft een zitting bepaald op 21 december 2023. Deze zitting is op verzoek van eiser aangehouden omdat volgens eisers gemachtigde hiervan geen notificatie is ontvangen.
Op 8 februari 2024 heeft de rechtbank het beroep op een zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Epema.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1983 en de Poolse nationaliteit te hebben. Op 6 december 2014 is zijn verblijf als EU-onderdaan in Nederland voor het eerst geregistreerd. Sindsdien heeft eiser met diverse onderbrekingen in Nederland verbleven. Zijn laatste inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens dateert van 2 november 2022.
2. Op 8 maart 2021 heeft verweerder het voornemen geuit om eisers verblijfsrecht in Nederland als EU-onderdaan te beëindigen en om eiser ongewenst te verklaren. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser is veroordeeld voor diverse misdrijven. Eiser heeft zijn zienswijze op dit voornemen aan verweerder meegedeeld. Op 23 november 2022 heeft verweerder eiser gehoord.
3. In het besluit van 24 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsrecht als EU-onderdaan beëindigd [1] en eiser ongewenst verklaard. [2] Eisers recht op familie- en privéleven [3] staat daar volgens verweerder niet aan in de weg. Eiser heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder vormt eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, aangezien hij in de periode van 2014 tot en met 2021 voor dertien misdrijven onherroepelijk is veroordeeld en hij ook in 2022 en 2023 voor diverse misdrijven is veroordeeld en gedagvaard. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn gedrag in positieve zin heeft veranderd. Verweerder heeft eiser niet gehoord over zijn bezwaar.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat niet van horen in bezwaar mocht worden afgezien. Dat er niet om een hoorzitting in bezwaar is verzocht, en dat er voorafgaand aan het primaire besluit al is gehoord, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast voert eiser aan dat er voorafgaand aan het bestreden besluit geen actueel uittreksel van zijn justitiële documentatie is verstrekt, terwijl het bestreden besluit daar wel mede op is gebaseerd. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder het bestreden besluit ten onrechte mede baseert op een aanhouding op 9 april 2023, omdat hij daarvan de omstandigheden niet kent, en op een fietsendiefstal op 20 mei 2023, omdat dit enkel nog een verdenking betreft en geen veroordeling.
6. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. Eisers bezwaarschrift bevatte geen nieuwe feiten of omstandigheden en ook zijn daarbij niet alsnog stukken overgelegd die duiden op een positieve gedragsverandering. De aanhouding op 9 april 2023 en de vervolging voor een fietsendiefstal op 20 mei 2023 zijn geen nieuwe afwijzingsgronden, maar een aanvulling op het bestreden besluit. Er mocht daarom worden afgezien van horen in bezwaar. Als bijlagen bij het verweerschrift zijn twee uittreksels uit eisers justitiële documentatie gevoegd van 17 augustus 2023 en 20 november 2023. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit niet langer mede wil baseren op de aanhouding op 9 april 2023, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Als buiten redelijke twijfel staat dat een bezwaarschrift, gelezen in relatie tot het primaire besluit, niet kan leiden tot een ander oordeel dan in het primaire besluit staat, mag verweerder van horen in bezwaar afzien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. [4] Deze situatie doet zich in deze zaak voor gelet op het volgende.
8. Hoewel eiser kan worden gevolgd in zijn stelling dat het horen voorafgaand aan het primaire besluit en het tevens niet verzoeken om een hoorzitting in bezwaar niet redengevend kan zijn om van horen in bezwaar af te zien, laat dit onverlet dat eiser in zijn bezwaarschrift geen nieuwe feiten, omstandigheden of stukken naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit dus terecht overwogen.
9. Daarnaast bestond geen aanleiding om eiser in bezwaar te horen om hem te kunnen laten reageren op het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verweerder mede aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt namelijk vast dat eiser zelf in bezwaar bij het primaire besluit ook een recent uittreksel uit de justitiële documentatie heeft overgelegd, waaruit dezelfde mate van actualiteit van zijn criminele antecedenten kan worden afgeleid.
10. Ten slotte kan de beroepsgrond over de vervolging voor fietsendiefstel op 20 mei 2023 nergens toe leiden, omdat het bestreden besluit ook zonder die tegenwerping stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 8.12 en verder en artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.