In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Beninse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 7 februari 2024 was genomen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 februari 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende inspanningen had verricht om contact op te nemen met de voorkeursadvocaat van eiser, ondanks dat er geen contact was gelegd via een 06-nummer. De rechtbank concludeerde dat er een concreet aanknopingspunt was voor de toepassing van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.