ECLI:NL:RBDHA:2024:23372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
11178551 \ RP VERZ 24-50384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaltermijn bij inroepen nietigheid ontslag op staande voet; werkneemster is te laat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekende partij], en haar werkgever, Jumbo Supermarkten B.V. De werkneemster was sinds 1 mei 2017 in dienst bij Jumbo en werd op 24 april 2024 op staande voet ontslagen. Jumbo stelde dat er een ernstige vertrouwensbreuk was ontstaan omdat de werkneemster onbetrouwbare informatie had verstrekt over haar re-integratie tijdens ziekte. De werkneemster verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen, stellende dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat zij tijdig had verzocht om vernietiging van het ontslag.

De kantonrechter beoordeelde of de werkneemster haar verzoek tot vernietiging tijdig had ingediend. Volgens artikel 7:681 BW heeft een werknemer twee maanden de tijd om een verzoek tot vernietiging in te dienen, te rekenen vanaf de dag na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster te laat was met het indienen van haar verzoek, omdat de vervaltermijn op 25 april 2024 begon te lopen en op 24 juni 2024 afliep. De werkneemster had haar verzoek pas op 26 juni 2024 ingediend, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken.

De kantonrechter stelde verder vast dat het ontslag op staande voet niet pas gelding had op het moment dat de verklaring ter kennisname van de werkneemster was gekomen, maar dat de verklaring als ontvangen gold op het moment van verzending naar een adres waarvan Jumbo redelijkerwijs mocht aannemen dat de werkneemster daar kon worden bereikt. De kantonrechter oordeelde dat Jumbo voldoende had aangetoond dat de ontslagbrief op de juiste wijze was verzonden en dat de werkneemster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken. De werkneemster werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Jumbo.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
NvE/b
Zaaknummer / rekestnummer: 11178551 \ RP VERZ 24-50384
Beschikking van 24 december 2024
in de zaak van
[verzoekende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
gemachtigde: mr. D. Pieterse,
tegen
de besloten vennootschap JUMBO SUPERMARKTEN B.V.,
gevestigd te Veghel,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: Jumbo,
gemachtigde: mr. M.J.E. Stuurop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 26 juni 2024 met producties,
- het verweerschrift met producties, met een voorwaardelijk tegenverzoek,
- de mondelinge behandeling van 26 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] , geboren [geboortedag] 1999, is sinds 1 mei 2017 in dienst bij Jumbo. De functie van [verzoekende partij] is medewerker service met een loon van € 1.445,36 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag 8%).
2.2.
In een brief van 24 april 2024 heeft Jumbo [verzoekende partij] op staande voet ontslagen. Kort gezegd stelt Jumbo dat er een ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan, omdat [verzoekende partij] onbetrouwbare informatie heeft verstrekt in het kader van haar re-integratie. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat zij tijdens haar ziekteperiode elders werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij daartoe niet in staat was bij Jumbo.
2.3.
De leidinggevende van [verzoekende partij] heeft in een e-mail van 24 april 2024 om 18:52 uur aan (de gemachtigde van) [verzoekende partij] het ontslag op staande voet kort meegedeeld en verwezen naar de bijgevoegde ontslagbrief van 24 april 2024.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en Jumbo onder meer te veroordelen tot betaling van loon. Volgens [verzoekende partij] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. [verzoekende partij] voert daartoe aan dat er geen sprake is van een dringende reden. Een loonsanctie is de enige sanctie bij een conflict omtrent ziekte. Bovendien is niet duidelijk aan welke re-integratieverzoeken [verzoekende partij] niet zou hebben voldaan. De gestelde werkzaamheden tijdens ziekte worden betwist. Voorts is het ontslag niet onverwijld gegeven, omdat Jumbo al voor 11 april 2024 op de hoogte is geraakt van de feiten waarop zij het ontslag baseert.
3.2.
Jumbo voert verweer en stelt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen. Jumbo voert ‑ samengevat ‑ aan dat het verzoek niet binnen de twee maanden vervaltermijn is ingediend en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Wat de dringende reden betreft heeft Jumbo geconstateerd dat [verzoekende partij] tijdens haar ziekteperiode op verschillende dagen en momenten aanwezig is geweest en werkzaamheden heeft verricht op de kermis van Amsterdam Westerpark en de kermis Beverwijk, terwijl zij richting Jumbo heeft aangegeven niet in staat te zijn enige re-integratieverplichting te kunnen uitvoeren.
Indien het verzoek van [verzoekende partij] wel ontvankelijk wordt verklaard en het gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd verzoekt Jumbo om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of [verzoekende partij] haar verzoek tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet tijdig heeft ingediend. Tussen partijen staat vast dat het verzoekschrift van [verzoekende partij] op 26 juni 2024 is ingediend.
4.2.
Het verzoek van [verzoekende partij] vindt zijn grondslag in artikel 7:681 BW. Dat artikel geeft regels voor het geval een werknemer de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst wil vernietigen. Voor het instellen van een verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft de werknemer twee maanden de tijd (artikel 7:686a lid 4 onder a BW). De vervaltermijn vangt aan de dag na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
[verzoekende partij] stelt dat het ontslag op staande voet een eenzijdige rechtshandeling is van Jumbo die pas gelding heeft als de verklaring daaromtrent ter kennisname van de ontvanger is gekomen. Op 26 april 2024 heeft de verklaring van Jumbo [verzoekende partij] pas bereikt, zodat de vervaltermijn daarmee pas op 26 juni 2024 verstrijkt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekende partij] te laat is met het indienen van haar verzoek en overweegt daartoe als volgt. In de brief van 24 april 2024 en de begeleidende e-mail van gelijke datum staat dat Jumbo de arbeidsovereenkomst per 24 april 2024 beëindigt. Dit betekent dat volgens artikel 7:686a lid 4 onder a BW 25 april 2024 de eerste dag na de laatste werkdag is en dan de vervaltermijn aanvangt. De vervaltermijn loopt dan af aan het einde van de met die laatste werkdag (24 april 2024) overeenstemmende dag twee maanden later, in dit geval 24 juni 2024. Dat heeft tot gevolg dat [verzoekende partij] twee dagen te laat is met het indienen van haar verzoek.
4.5.
Anders dan [verzoekende partij] stelt heeft het ontslag op staande voet niet pas gelding op het moment dat de verklaring ter kennisname van de ontvanger is gekomen. Artikel 3:37 lid 3 BW houdt in dat een tot [verzoekende partij] gerichte verklaring, om haar werking te hebben, haar moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als deze is ontvangen. Niet noodzakelijk is dat [verzoekende partij] daadwerkelijk (inhoudelijk) van de verklaring kennis heeft genomen.
4.6.
Omdat [verzoekende partij] de ontvangst van de verklaring heeft betwist, zal Jumbo in beginsel feiten of omstandigheden moeten stellen en zonodig bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [verzoekende partij] daar kon worden bereikt, en dat de verklaring is aangekomen. Als adres in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt een adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze daar kon worden bereikt, bijvoorbeeld een e-mailadres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt [1] .
4.7.
Onweersproken is gebleven dat tussen Jumbo enerzijds en (de gemachtigde van) [verzoekende partij] anderzijds in de periode 22 en 24 april 2024 diverse e-mails zijn gewisseld zonder dat er problemen waren met ontvangst daarvan. Een deel van die e-mailberichten zijn ook overgelegd. Uit de overgelegde (ontslag)e-mail van 24 april 2024, zoals benoemd onder 2.3, blijkt dat de daarin gebruikte e-mailadressen gelijk zijn aan de e-mailadressen die eerder en later gebruikt zijn bij de contacten tussen partijen onderling. De enkele blote ontkenning van ontvangst van de (ontslag)e-mail acht de kantonrechter een onvoldoende betwisting tegenover de gemotiveerde stelling van Jumbo. Dit verweer van [verzoekende partij] wordt dan ook niet gevolgd.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoekende partij] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoeken.
4.9.
[verzoekende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Jumbo worden begroot op € 814,- aan salaris gemachtigde en € 135,- nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [verzoekende partij] niet-ontvankelijk in haar verzoeken,
5.2.
veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten van € 949,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekende partij] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Voetnoten

1.HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104.
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.