ECLI:NL:RBDHA:2024:23372
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vervaltermijn bij inroepen nietigheid ontslag op staande voet; werkneemster is te laat
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekende partij], en haar werkgever, Jumbo Supermarkten B.V. De werkneemster was sinds 1 mei 2017 in dienst bij Jumbo en werd op 24 april 2024 op staande voet ontslagen. Jumbo stelde dat er een ernstige vertrouwensbreuk was ontstaan omdat de werkneemster onbetrouwbare informatie had verstrekt over haar re-integratie tijdens ziekte. De werkneemster verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen, stellende dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat zij tijdig had verzocht om vernietiging van het ontslag.
De kantonrechter beoordeelde of de werkneemster haar verzoek tot vernietiging tijdig had ingediend. Volgens artikel 7:681 BW heeft een werknemer twee maanden de tijd om een verzoek tot vernietiging in te dienen, te rekenen vanaf de dag na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster te laat was met het indienen van haar verzoek, omdat de vervaltermijn op 25 april 2024 begon te lopen en op 24 juni 2024 afliep. De werkneemster had haar verzoek pas op 26 juni 2024 ingediend, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken.
De kantonrechter stelde verder vast dat het ontslag op staande voet niet pas gelding had op het moment dat de verklaring ter kennisname van de werkneemster was gekomen, maar dat de verklaring als ontvangen gold op het moment van verzending naar een adres waarvan Jumbo redelijkerwijs mocht aannemen dat de werkneemster daar kon worden bereikt. De kantonrechter oordeelde dat Jumbo voldoende had aangetoond dat de ontslagbrief op de juiste wijze was verzonden en dat de werkneemster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken. De werkneemster werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Jumbo.