ECLI:NL:RBDHA:2024:23356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
21-7032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.E. Muller, beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid had afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank, na een verzoek van de minister om aanhouding van de zaak, op 22 maart 2023 een nieuw inwilligend besluit ontvangen van de minister, waardoor de eerdere afwijzing is ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen procesbelang meer is voor eiseres, aangezien het doel van haar beroep met het nieuwe besluit is bereikt. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat is toegewezen, en de rechtbank heeft de proceskosten die eiseres heeft gemaakt vastgesteld op € 2069,-, die door de minister moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 11 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7032
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 30 september 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid afgewezen. Hiertegen heeft eiseres op 16 oktober 2020 bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 19 april 2021 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen is eiseres in beroep gegaan.
Per bericht van 23 augustus 2022 heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006) verzocht om aanhouding van de zaak.
Per bericht van 15 september 2022 heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding toegewezen.
Op 22 maart 2023 heeft verweerder het besluit van 19 april 2021 ingetrokken en een nieuw inwilligend besluit genomen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de verplichting om
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
griffierecht te betalen.
3. Inmiddels heeft verweerder een inwilligend besluit genomen. Nu verweerder een inwilligend besluit heeft genomen, dient de rechtbank te beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4. Procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor diegene van feitelijke betekenis is.
5. Eiseres heeft in deze procedure aangevoerd dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen en dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Nu verweerder een inwilligend besluit heeft genomen heeft verweerder gedaan wat eiseres wilde bereiken met haar beroep. Het beroep heeft dan ook geen zin meer. Eiseres heeft geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).

Proceskostenveroordeling

6. Over de vergoeding van de proceskosten die eiseres vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
7. Op grond van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb kunnen de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, op verzoek van eiseres door het bestuursorgaan worden vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb kunnen de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, op verzoek van eiseres door het bestuursorgaan worden vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9. Uit het besluit van 22 maart 2023 blijkt dat tussen partijen niet in geschil is dat het besluit van 19 april 2021 is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank stelt dan ook vast dat het bestreden besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken vergoed dienen te worden door verweerder.
10. De rechtbank stelt de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar vast op € 1194,-, omdat de gemachtigde een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting heeft deelgenomen Verweerder moet dit, voor zover dit nog niet is voldaan, betalen.
11. De rechtbank stelt de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep die verweerder moet betalen vast op € 875,-.Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen.
12. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt in totaal € 2069,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2069,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 september 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven