ECLI:NL:RBDHA:2024:23312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL23.34402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier medische behandeling in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ behandeld. Eiser, die al 30 jaar in Nederland verblijft, heeft op 6 oktober 2022 een aanvraag ingediend, die door de minister op 10 januari 2023 is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister de belangenafweging in het kader van eisers privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, niet onterecht in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van inmenging in het recht van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen, zolang hij uitstel van vertrek heeft op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het beroep wordt gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag blijft bestaan. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34402

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft op 6 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ ingediend en een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw [1] 2000.
1.2
De minister heeft deze aanvragen met het besluit van 10 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Asadi als tolk Farsi en de gemachtigde van de minister. Tevens waren aanwezig de broer van eiser, [naam 1] , en diens zoon [naam 2] .

Overwegingen

2.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de weigering van de aanvraag blijft bestaan en eiser geen vergunning krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3.1
Eiser verblijft sinds 1993 in Nederland. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd sinds 16 september 1993, die op 30 juli 1998 is omgezet naar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Echter, deze verblijfsvergunning is bij besluit van 10 september 2014, met terugwerkende kracht tot 24 augustus 2012 ingetrokken, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is. Dit betekent concreet dat eiser 19 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Op 26 oktober 1999 heeft eiser een aanvraag tot naturalisatie ingediend. Deze is bij besluit van 8 augustus 2000 afgewezen vanwege eisers strafrechtelijk verleden.
3.2
Eiser heeft rechtmatig verblijf omdat aan hem sinds 5 september 2019 bij herhaling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend, ten tijde van het sluiten van het onderzoek op zitting laatstelijk tot 11 oktober 2024.
BMA-adviezen
4.1
Het BMA [2] heeft advies uitgebracht ten aanzien van eiser op 26 oktober 2022 en een aanvullend advies op 4 januari 2023 (hierna samen: de BMA-adviezen). Uit het advies van het BMA van 26 oktober 2022 blijkt onder meer het volgende:

Betrokkene is bekend met schizofrenie, een lichte verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek (cannabis, opioïde) en persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene verblijft in een open afdeling van [locatie] . Dit is zo sinds mei 2021, eerder was sprake van verblijf in gesloten afdeling. Betrokkene is thans gestabiliseerd en er is geen indicatie meer voor verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. De laatste jaren is er een achteruitgang in het cognitief functioneren. Betrokkene is traag en informatieverwerking verloopt traag. Als zaken niet gaan zoals hij wil, kan betrokkene agressief reageren.In de eerder ontvangen correspondentie werd melding gemaakt van somatische problematiek. Dit is nagevraagd; uit de brief van 29 september 2022 blijkt dat het ‘slechts’ gaat om overgewicht/obesitas. Andere diagnoses worden niet vermeld.”
4.2
Eiser is sinds 28 december 2015, opgenomen geweest in [locatie] [3] [locatie] . Eiser staat sinds 17 oktober 2022 onder behandeling van het ambulant transcultureel team van [locatie] . Hij krijgt medicamenteuze behandeling en wekelijks ondersteunende gesprekken.
Het primaire besluit
5. De minister heeft de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier ‘medische behandeling’ in het primaire besluit als volgt gemotiveerd. Gelet op de inhoud de BMA-adviezen wordt Nederland beschouwd als het meest aangewezen land voor het ondergaan van eisers medische behandeling. Uit een uitdraai van de Justitiële Informatie Dienst van 30 december 2022 is echter gebleken dat eiser voor meerdere misdrijven is veroordeeld. Gelet hierop vormt eiser een gevaar voor de openbare orde. [4] Daarnaast is niet gebleken dat eiser beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. [5] Verder neemt de minister, gelet op eisers lange verblijf in Nederland waarvan deels rechtmatig, aan dat er sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [6] maar de minister vindt de inmenging gerechtvaardigd.
Het bestreden besluit
6.1
In het bestreden besluit stelt de minister zich op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, in het nadeel van eiser uitvalt.
6.2
De minister weegt het volgende in het voordeel van eiser mee. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning. Er is sprake van inmenging. Eiser heeft sterke banden met Nederland door zijn verblijf sinds 1993, hij spreekt de Nederlandse taal enigszins, zijn beide broers en hun gezinnen wonen in Nederland. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. Eisers familie is een belangrijke steun voor hem. Ook weegt de minister in eisers voordeel dat eiser gelet op de BMA-adviezen, gebonden is aan Nederland voor zijn medische behandeling.
6.3
De minister weegt het volgende in het nadeel van eiser mee. Eiser is gedurende de 19 jaar van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning vele malen veroordeeld tot een gevangenisstraf van een totaal van 74 maanden en 22 dagen. Hoewel eiser een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had, is deze ingetrokken vanwege het strafrechtelijk verleden. Eiser is in Nederland gebleven, terwijl het zijn verantwoordelijkheid was om Nederland te verlaten. Eiser heeft met zijn houding en gedrag gedurende een zeer lange tijd gezorgd voor veel overlast in de samenleving. Ondanks de vele veroordelingen bleek eiser niet te willen of te kunnen stoppen met het plegen van strafbare feiten. Eiser heeft enige binding met Iran, hij heeft er 30 jaar gewoond, spreekt de taal, kent de cultuur en heeft een meerderjarige zoon in Iran. Eiser heeft geen positieve bijdrage geleverd aan de Nederlandse samenleving en heeft de openbare orde langdurig verstoord. Eisers aanhoudend crimineel gedrag doet afbreuk aan zijn binding met Nederland.
6.4
Als belangen van de Nederlandse staat heeft de minister het volgende meegenomen in de belangenafweging. Het stellen en handhaven van regels ten aanzien van toegang en verblijf. Als zwaarwegend belang neemt de minister de bescherming van de nationale orde en veiligheid mee. Hieronder begrijpt de minister de aard en ernst van de gepleegde misdrijven, de duur van het verblijf in het gastland, het tijdsverloop sinds het misdrijf, de gedragingen van eiser gedurende die tijd en de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden van eiser met het gastland en met zijn land van herkomst. Ten slotte weegt de minister het economisch belang van de Nederlandse staat zwaar mee. De Nederlandse staat heeft jarenlang, te weten ten tijde van eisers detentie en eisers opname in [locatie] , opgedraaid voor de kosten van eisers verblijf en levensonderhoud. Eisers criminele gedrag heeft de Nederlandse staat bovendien veel geld gekost. Immers de Nederlandse staat draait op voor de kosten van de inzet van politie, de rechtspraak en het gevangeniswezen, die zijn ingezet als gevolg van zijn criminele gedrag.
6.5
Na weging en beoordeling van de verschillende belangen, gelet op alle omstandigheden van dit specifieke geval op zichzelf en in onderlinge samenhang gewogen, concludeert de minister dat de belangenafweging in dit geval in eisers nadeel uitvalt en dat de belangen van de staat zwaarder wegen dan eisers belang.
Beroepsgronden eiser
7. Eiser voert in beroep het volgende aan. De minister heeft in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met eisers kwetsbaarheid vanwege zijn psychiatrische problematiek. De minister heeft geen aandacht besteed aan wat dat voor eiser betekent. De minister heeft enkel de medische klachten opgesomd. De minister miskent daarmee ook de problematiek die ten grondslag lag aan de door eiser gepleegde feiten. Verder voert eiser aan dat zijn binding met Iran niet heel sterk is. Hij woont even lang in Nederland als dat hij in Iran heeft gewoond. Eiser constateert dat de minister niet heeft beoordeeld of er sprake is van een objectieve belemmering om het privéleven in Iran uit te oefenen. Eiser meent dat dit wel het geval is. Verder stelt eiser dat zijn binding met Nederland groot is. De begeleiding en ondersteuning die eiser hier in Nederland krijgt van zijn behandelaar, vanuit het AZC [7] en vanuit zijn familie, dienen naar zijn mening als zeer zwaarwegend in het kader van de binding met Nederland te worden betrokken. Eisers band met Nederland is sterker dan met Iran. Alles wat voor eiser nodig is, om te kunnen functioneren, is hier. Eiser stelt verder dat in de periode van rechtmatig verblijf ook de periode dient te worden betrokken dat hij uitstel van vertrek heeft gehad. In dit geval was eiser langdurig in het bezit van een verblijfsvergunning en kan hij alleen daarom worden aangemerkt als een ‘settled migrant’. De minister heeft verder ten onrechte geen rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de misdrijven en de periode dat eiser inmiddels geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Ten aanzien van het economisch belang voert eiser aan dat hij op dit moment niet mag werken maar dat zijn neef in staat is om hem, te zijner tijd, werk aan te bieden bij zijn schoonmaakbedrijf. Ter zitting heeft eisers neef dit toegelicht en bevestigd.
Verweerschrift
8. In het verweerschrift van 20 september 2024 stelt de minister zich aanvullend op het standpunt dat de afwijzing van de aanvraag van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM omdat hij op dit moment uitstel van vertrek heeft op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Gedurende deze periode is hij dus ook in staat om hier te lande zijn privéleven uit te oefenen. De minister wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling [8] van 7 februari 2024 [9] . Volgens de minister moet op grond van artikel 8 van het EVRM de feitelijke situatie worden beoordeeld en geen fictieve situatie. Als de feitelijke situatie is dat er een verblijfsrecht bestaat en de vreemdeling op dat moment niet van zijn gezinsleden wordt gescheiden of op die wijze in staat wordt gesteld om zijn privéleven uit te oefenen, dan kan dat verblijfsrecht niet “worden weggedacht”. De minister verwijst naar rechtspraak van het EHRM. [10] [11]

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
9. Eiser heeft in deze procedure een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de overgelegde verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd.
Artikel 8 van het EVRM - privéleven
10.1
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte een zwaar gewicht heeft toegekend aan eisers strafrechtelijk verleden. Eiser heeft met zijn houding en gedrag gedurende een zeer lange tijd gezorgd voor veel overlast in de samenleving. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de minister in de besluitvorming de problematiek van eiser onvoldoende kenbaar heeft betrokken. Eiser is al sinds 1995 bekend met verslavingszorg, en later met schizofrenie en een lichte verstandelijke beperking, zoals uit de in eisers medisch dossier aanwezige informatie blijkt. Uit de besluitvorming blijkt niet dat de minister de door eiser gepleegde strafbare feiten in het licht van deze problematiek heeft beoordeeld. Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag wat het concreet voor eiser betekent om terug te moeten keren naar Iran, ook in het licht van zijn problematiek.
10.2
Het bestreden besluit is aldus onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en het beroep daarom gegrond.
10.3
In de door de minister in zijn verweerschrift gegeven nadere motivering ziet de rechtbank evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb [12] de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister heeft in het verweerschrift namelijk terecht en op goede gronden het standpunt ingenomen dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging vormt in het recht van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen.
10.4
Zolang aan eiser uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is er immers geen sprake van inmenging in zijn privéleven. Hoewel eiser met het uitstel van vertrek een andere status heeft dan in geval van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, bestaat er momenteel geen risico dat eiser zijn privéleven niet in Nederland kan uitoefenen. Gelet hierop, en de omstandigheid dat uit jurisprudentie van het EHRM voortvloeit dat artikel 8 van het EVRM geen aanspraak biedt op een bepaald type verblijf, mocht de minister de aanvraag van eiser dus afwijzen. [13] Eiser hoeft Nederland niet te verlaten, zodat de minister ook geen inbreuk maakt op de uitoefening van het privéleven. De omstandigheid dat het uitstel van vertrek slechts tijdelijk is en op enig moment afloopt, betekent niet dat op dit moment al sprake zou zijn van een schending van artikel 8 van het EVRM.
10.5
Zoals de gemachtigde van de minister ter zitting voorts terecht heeft opgemerkt, zal in de mogelijke toekomstige situatie dat aan eiser niet langer uitstel van vertrek wordt verleend, en eiser evenmin op grond van een andere verblijfstitel rechtmatig verblijf zou hebben, alsnog een volledige belangenafweging in het kader van eisers privéleven worden gemaakt. Dan zal ook in de volle omvang naar de aan eisers strafbaar gedrag ten grondslag liggende problematiek, de vraag of uit die problematiek een objectieve belemmering voortvloeit en eisers gedrag tot op dat moment gekeken worden. De vraag of er sprake is van een ‘fair balance’ zal dus dan aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de weigering van de aanvraag in stand blijft en eiser dus geen vergunning krijgt.
11.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak, zoals verzocht door de gemachtigde van eiser. De minister moet deze vergoeding betalen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en mr. J.H.M. van de Ven, leden, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Centrum voor Transculturele Psychiatrie.
4.Daarom is op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitair tijdelijke gronden afgewezen.
5.Daarom is eisers aanvraag ook op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, afgewezen.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Asielzoekerscentrum.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11.EHRM Ramadan vs Malta, 17 oktober 2016 (76136/12), r.o. 91, EHRM Bac vs Griekenland, 13 januari 2017 (11981/15), r.o. 35.
12.Algemene wet bestuursrecht.
13.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM van 13 oktober 2016 (B.A.C. / Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUD001198115, r.o. 35) en de uitspraak van het EHRM van 26 april 2018 (Hoti / Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUD006331114, r.o. 121).