ECLI:NL:RBDHA:2024:23288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24/10796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om eiser over te plaatsen naar een andere opvanglocatie. Eiser had tegen het besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de beroepstermijn was verstreken. Eiser had tot 30 april 2024 de tijd om beroep in te stellen, maar zijn gemachtigde diende het beroep pas op 28 juni 2024 in. De rechtbank overwoog dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was, ondanks de argumenten van eiser dat hij niet goed in staat was om zelf beroep in te stellen en dat hij juridische bijstand had gezocht. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser het beroepschrift niet tijdig had ingediend, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. Hierdoor werd het beroep niet inhoudelijk beoordeeld en werd het niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van professionele rechtshulpverleners om termijnen te bewaken en tijdig te handelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/10796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans)

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten eiser over te plaatsen naar een andere opvanglocatie.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de overplaatsing van eiser. Verweerder heeft eiser met toepassing van de Hotel- en Accommodatieregeling overgeplaatst van het AZC in [woonplaats] naar tijdelijke huisvesting in de gemeente [gemeente] , in afwachting van definitieve huisvesting in de gemeente [gemeente] . Eiser is het daar niet mee eens.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is.
3. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken. Eiser had tot 30 april 2024 de tijd om beroep in te stellen, uitgaande van de datum van het betreden besluit. De gemachtigde van eiser heeft pas op 28 juni 2024 beroep ingesteld. Het beroep is daarmee pas ingesteld nadat de termijn daarvoor was verstreken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
4. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat is ingediend.
5. Volgens eiser is het te laat indienen verontschuldigbaar. Eiser voert hiertoe aan dat hij niet goed in staat was om zelf beroep in te stellen. Hij heeft onvoldoende begrip van het Nederlandse systeem en hij is niet in staat om zelf Nederlands te lezen en schrijven. Verder voert eiser aan dat hij, na het ontvangen van het bestreden besluit, zijn best heeft gedaan om juridische bijstand te zoeken, maar dat de termijn al was verstreken toen hij bij zijn gemachtigde terecht kwam. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij, nadat eiser hem had benaderd, beroep heeft ingediend binnen de reguliere beroepstermijn van zes weken die geldt vanaf het moment dat hij ervan op de hoogte is dat hij beroep kan instellen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024. [1]
6. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiser zijn best heeft gedaan om juridische hulp te zoeken. Zo is hij op 5 april 2024 bij het Juridisch Loket is geweest. Daar heeft hij namen van advocaten gekregen die hij kon benaderen. Volgens eiser hebben die advocaten geweigerd hem te helpen. Met zijn zoektocht naar juridische hulp is eiser uiteindelijk bij zijn gemachtigde terecht gekomen. De termijn voor het indienen van beroep was toen al verstreken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij op 12 juni 2024 voor het eerst een gesprek met eiser had. Op 18 juni 2024 heeft de gemachtigde van eiser het bestreden besluit voor het eerst onder ogen gezien en op 28 juni 2024 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld.
7. De uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, waar eiser ook naar heeft verwezen, geeft richtlijnen over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. Hierin staat dat moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend en of een beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Als het beroepschrift hoe dan ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, behoeft de toerekenbaarheid geen afzonderlijke bespreking. In rechtsoverweging 5.1 overweegt het CBb hierover ten aanzien van professionele rechtshulpverleners:

(…) Als de belanghebbende gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. (…) Van een professionele rechtshulpverlener mag immers onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een pro-formabezwaarschrift of - beroepschrift in te dienen, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Een termijnoverschrijding zal om die reden doorgaans niet verschoonbaar zijn. Uitzondering op dit uitgangspunt kunnen zijn (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de professionele rechtshulpverlener zelf. De lat ligt hier dus hoger dan bij individuele burgers, vanwege de professionaliteit die in geval van beroepsmatig handelen mag worden verwacht. (…)
8. De rechtbank oordeelt dat de stelling van de gemachtigde van eiser dat voor hem een reguliere beroepstermijn van zes weken geldt nadat hij bekend is geworden met het bestreden besluit, niet juist is. De gemachtigde doet hiermee een beroep op rechtsoverweging 4.2 van dezelfde uitspraak, maar die ziet op de situatie dat een belanghebbende zelf beroep indient zónder professionele rechtshulpverlener of andere rechtsbijstandsverlener. Voor de gemachtigde van eiser geldt echter dat hij een professionele rechtshulpverlener is, waarvoor op grond van de rechtsoverweging 5.1 van de uitspraak van het CBb de lat hoger ligt dan voor individuele burgers.
9. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser het beroepschrift heeft ingediend tien dagen nadat hij daarvan kennis had genomen, terwijl de beroepstermijn inmiddels al was verstreken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting geen duidelijke verklaring kunnen geven waarom het indienen van het beroepschrift tien dagen heeft moeten duren. Van (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde van eiser is niet gebleken. Dit betekent dat de gemachtigde van eiser het beroepschrift niet heeft ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd.
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroepschrift van eiser niet verschoonbaar te laat is ingediend.
11. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.